en
reproopnamen met scherptecontrole
tot
aan de rand van
het
beeld (gelijk-
matige
verlichting vanuit
het
midden tot
de rand ten gevolge van een
bijzonder
f
i
jne
f
resnel
lens-structuur).
Instellen
van
het dialragma
De
instelring
24 verdraaien en
het gewenste diafragma
tegenover de
index
2't
instellen--->zie afb. M.
De
instelring
klikt bij
ieder
diafragma in,
maar
tussen-
liggende standen kunnen
eveneens
worden gebruikt. Het ingestelde
diafrag-
ma
wordt direkt
van het
objectief
af
ingespiegeld
en
is
in het venster 74--->atb.
L
onder het
zoekerbeeld
zichtbaar'.
Het in
te stellen diafragma hangt af
van de
hoeveelheid licht die beschikbaar
is,
de
gevoeligheid
van de
f
ilm
en
het
te
fotograferen onderwerp.
Enkele
richt-
waarden:
Diafragma
11-22
bij
helder
daglicht in
de zomgr, opnamen aan strand
en
in
hooggebergte,
of
voor zeer
gevoelige
films
van
24-39 DIN/200-6400 ASA;
dia.
fragma &22
voor een
grotere scherptediepte; diafragma
2,8-5,6
voor korte
be-
lichtingstijden bij snel
bewegende
onderwerpen;
diaf
ragma
1,4.2,8
voor gerin-
ge
scherptediepte; diafragma
4-8
voor
films van 1$23
DIN/2$160 ASA;
dia-
fragma
1,4-4
wanneer er
weinig
licht
is,
bij opnamen binnenshuis, bij
nevel
en
bij
regen.
uitsluitend
bij
originele objectieven
(direct in camerabajonet
bevestigd)
120