BIJ GEBRUIK VAN MEERDERE ZENDERS
1.
Als opstarten voordien met een zender is gebeurd moeten alle batterijen uit het weerstation en de
zenders worden gehaald; wacht vervolgens 60 seconden.
2.
Plaats de batterijen in de eerste zender.
3.
Plaats binnen 2 minuten na het opstarten van de eerste zender de batterijen in het weerstation. Zodra de
batterijen op hun plaats liggen lichten alle delen van het scherm even op en klinkt er een kort
geluidsignaal. Vervolgens worden de binnentemperatuur en binnenvochtigheid, en de tijd 0:00
weergegeven. Als dit na 60 seconden nog niet het geval is, verwijder dan de batterijen en wacht
tenminste 60 seconden alvorens deze weer terug in te brengen.
4.
De buitentemperatuur van de eerste zender (kanaal 1) dient nu door het weerstation te worden
weergegeven. Tevens moet het pictogram van de signaalontvangst worden weergegeven. Als dit na 2
minuten nog niet het geval is dienen de batterijen uit beide toestellen gehaald te worden en herstart te
worden vanaf stap 1.
5.
Plaats de batterijen in de tweede zender zodra de registraties van de buitentemperatuur van de eerste
zender op het weerstation kunnen worden afgelezen.
Let op: Plaats binnen 45 seconden na ontvangst van de eerste zender de batterijen in de tweede zender.
6.
De buitentemperatuur en vochtigheid van de tweede zender en het pictogram "kanaal 2" dienen nu door
het weerstation te worden weergegeven. Als dit na 2 minuten niet het geval is dienen de batterijen uit alle
toestellen te worden gehaald en herstart te worden vanaf stap 1.
7.
Plaats de batterijen in de derde zender zodra het pictogram "kanaal 2" en de buitendata door het
weerstation worden weergegeven. Vervolgens worden binnen 2 minuten de kanaal 3-buitengegevens van
de derde zender weergegeven; zodra het gelukt is de derde zender te ontvangen springt het pictogram
weer op "1". Gebeurt dit niet dan dient herstart te worden vanaf stap 1.
Let op: Plaats binnen 45 seconden na weergave op het Weerstation van de informatie van de eerste
zender de batterijen in de derde zender. Ofwel meteen na ontvangst van de tweede zender.
8.
In verband met de goede ontvangst van het 868 MHz-zendsignaal dient de uiteindelijke afstand tussen
het weerstation en de zenders onder goede omstandigheden nooit meer te zijn dan 100 meter (zie
opmerkingen onder "Positioneren" en "868 MHz-ontvangst").
92