89
3.2 Waarschuwing
1. De vinger moet correct worden geplaatst (zie de bijge-
voegde afbeelding van deze handleiding, afbeelding 5),
anders zou een onnauwkeurige meting kunnen optre-
den.
2. De SpO
2
moeten worden geplaatst dat de arteriole, de kleine slag-
ader, van de proefpersoon zich ertussen bevindt.
3. De SpO
2
of ledemaat die in verbinding staat met een arterieel ka-
naal, waarop een bloeddrukmanchet is aangebracht of
tijdens een intraveneuze injectie.
4. Zorg ervoor dat het optische pad vrij is van optische ob-
stakels zoals met rubber beklede stof.
5. Te sterk omgevingslicht kan van invloed zijn op het mee-
tresultaat. Denk daarbij aan fluorescentielampen, Dual
Ruby-licht, infrarood verwarmingstoestel, direct zonlicht,
enz.
6. Ook grote inspanningen van de proefpersoon of extreme
elektrochirurgische storingen kunnen de nauwkeurigheid
beïnvloeden.
7. De proefpersoon mag geen nagellak of andere make-up
dragen.
3.3 Klinische beperkingen
1. Aangezien de meting gebeurt op basis van de puls van
de arteriole, de kleine slagader, is er bij de proefpersoon
een aanzienlijk pulserende bloedstroom vereist. Voor
een proefpersoon met een zwakke pols als gevolg van
een shock, een lage omgevings-/lichaamstemperatuur,
zware bloedingen of gebruik van medicijnen die vas-
culaire contracties veroorzaken, zal de SpO
(PLETH) afnemen. In dat geval zal de meting gevoeliger
zijn voor interferenties.
2. Voor personen waaraan een aanzienlijke hoeveelheid
kleurstoffen is toegediend (zoals methyleenblauw, indi-
gogroen en zuur indigoblauw), of koolmonoxidehemog-
lobine (COHb), methionine (Me+Hb) of thiosalicylisch
-sensor en de foto-elektrische ontvangstbuis
-sensor mag niet gebruikt worden op een plek
NEDERLANDS
-golfvorm
2