Koeling
In de bedrijfsmodus Koeling wordt de ruimte afgekoeld tot een
vooringestelde temperatuur.
De koeling start als de omgevingstemperatuur overeenkomt met
de ingestelde temperatuur + 3 °C.
Standaardinstellingen in de bedrijfsmodus Koeling:
• De doeltemperatuur is vooringesteld op 24 °C.
• Bij een omgevingstemperatuur groter dan of gelijk aan
(≥) 27 °C (doeltemperatuur + 3 °C) draait het apparaat
automatisch in koelbedrijf. De led Koeling (17) brandt.
• Bij een omgevingstemperatuur kleiner dan of gelijk aan
(≤) 25 °C (doeltemperatuur + 1 °C) draait het apparaat
automatisch in ventilatorbedrijf. De led Ventilatie (17)
brandt.
1. Druk op de toets MODE (18) tot de led Koeling (17) gaat
branden.
2. Druk op de toetsen voor het verhogen (23) of verlagen (22)
van de temperatuur om de gewenste doeltemperatuur in te
stellen.
ð De doeltemperatuur knippert ca. 5 s. Daarna wordt de
actuele ruimtetemperatuur weergegeven.
Ventilatie
Info
Verwijder tijdens de bedrijfsmodus Ventilatie de
luchtafvoerslang.
In de bedrijfsmodus Ventilatie circuleert de ruimtelucht en vindt
er geen koeling resp. ontvochtiging plaats.
De volgende ventilatorsnelheden kunnen worden ingesteld:
• H = hoge ventilatorsnelheid
• M = middelmatige ventilatorsnelheid
• L = lage ventilatorsnelheid
1. Druk op de toets MODE (18) tot de led Ventilatie (17)
brandt.
2. Druk op de toets SPEED (15) om de gewenste
ventilatorsnelheid te kiezen.
ð De led voor de gekozen ventilatorsnelheid (16) brandt.
NL
Ontvochtiging
Info
Verwijder tijdens de bedrijfsmodus Ontvochtiging de
luchtafvoerslang, omdat anders de ontvochtiging te
gering is.
In de bedrijfsmodus Ontvochtiging wordt de luchtvochtigheid in
de ruimte verlaagd.
De temperatuur kan niet worden versteld en de ventilatie draait
met de laagste snelheid.
1. Druk op de toets MODE (18) tot de led Ontvochtiging (17)
gaat branden.
ð De bedrijfsmodus Ontvochtiging is ingesteld.
ð De led Compressor (21) brandt.
Info
Wordt het apparaat gebruikt in een zeer vochtige
omgeving, moet het ontstane condens regelmatig
worden geleegd (zie hoofdstuk condensreservoir
legen).
Wordt het apparaat gedurende een langere periode gebruikt of
als u de tank niet continu wilt legen, bestaat de mogelijkheid
een condensafvoerslang op de slangaansluiting aan te sluiten.
1. Schakel het apparaat uit.
2. De stekker van het netsnoer uit het stopcontact trekken
door de stekker vast te pakken.
3. Transporteer, resp. rol het apparaat voorzichtig naar een
geschikte locatie, om het condens te laten weglopen (bijv.
een afvoer) of zet een geschikt opvangreservoir klaar
onder de condensafvoer.
4. Schroef de afsluitdop van de slangaansluiting (4).
5. Verwijder de rubberplug uit de slangaansluiting.
6. Bewaar de afsluitdop en de rubberplug voor later gebruik.
7. Sluit de meegeleverde condensafvoerslang aan op de
slangaansluiting. Controleer of de condensafvoerslang
goed vastzit.
8. Leid de condensafvoerslang naar een afvoer of een
voldoende groot opvangreservoir. De condensafvoerslang
mag niet worden geknikt en mag niet stijgend worden
gelegd naar de afvoer, omdat de condens anders niet kan
weglopen.
9. Steek de netstekker in een volgens de voorschriften
gezekerd stopcontact.
10. Schakel het apparaat in.
lokale airconditioner PAC 3200 E A+
11