Afstellen uitlaatdruk van reduceerventiel
WAARSCHUWING
Om het risico van ernstig letsel te beperken, mag u een
stelschroef nooit uit het membraanhuis draaien terwijl dat
nog onder druk staat.
Bij een veergeregeld reduceerventiel draait u de
stelschroef (6) linksom om de druk te verlagen, en rechtsom
om de druk naar spuitpistool of extrudeerpistool te verhogen.
Bij een luchtgeregeld reduceerventiel moet u het
luchtreduceerventiel dat bovenop het membraan zit (of een
ander regelmechanisme vóór het ventiel) afstellen om zo de
materiaaldruk achter het ventiel te verhogen of te verlagen.
Zie de tabel rechts voor de luchtdruk ten opzichte van de
materiaaldruk.
Stel de luchtdruk van de pomp en van het
mastiekreduceerventiel af op de beste combinatie voor de
afgifte. De optimale situatie is dat de materiaaldruk minstens
4,1 MPa (41 bar) hoger ligt dan de geregelde materiaaldruk.
OPMERKING: Bij gebruik van een materiaaldrukmeter in de
uitlaat van het reduceerventiel moet u de druk deels
ontlasten door de trekker van het pistool in te drukken terwijl
u de druk van het ventiel verlaagt. Hierdoor krijgt u een juiste
aflezing op de meter. Voor toepassingen die een hoge
nauwkeurigheid vereisen, moet u een C06234 ontluchtings–
fitting inbouwen. Deze afstelbare stroomregeling komt in de
plaats van een uitlaatplug in het reduceerventiel. Hierdoor
kan de luchtregelaar een nauwkeuriger instelpunt
vasthouden. Model C58318 is al voorzien van dit
ontluchtingsventiel.
Bediening
OPMERKING: Model 244740 is uitgerust met sensorpoorten
voor de inlaat- en uitlaatdruk. Druksensorset 198082kan
worden gebruikt om de inlaat- en/of uitlaatdruk te bewaken.
Deze tabel laat zien welke luchtdruk ongeveer nodig is
om uit het luchtgeregelde reduceerventiel een bepaalde
materiaaluitlaatdruk te krijgen.
bar
0,7
1,0
1,4
1,7
2,1
2,8
3,5
4,2
4,9
5,6
Luchtdruk
Geregelde materiaal-
druk aan de uitlaat
kPa
70
100
140
170
210
280
350
420
490
560
bar
MPa
35
3,5
55
5,5
76
7,6
90
9,0
110
11,0
145
14,5
186
18,6
221
22,1
262
26,2
296
29,6
307517
7