Hoofdstuk 5
Bijregelen van audio en video
Bijregelen van de video-
weergave
De kwaliteit van de weergegeven beelden kan worden bijgeregeld,
afhankelijk van wat voor TV u gebruikt.
1
Druk tijdens afspelen op VIDEO ADJUST om het Video
Adjust scherm te zien.
RED
GREEN
VIDEO ADJUST
Het video-instelscherm kan ook worden opgeroepen door keuze van
Video Adjust in het TOOLS-hulpmenu.
2
Kies een voorinstelling.
TOP MENU
HOME
MENU
Kies de juiste stand met /, afhankelijk van de gebruikte TV.
Video Adjust
Adjustments
• LCD – Kies deze stand bij aansluiting op een LCD-vlakscherm TV.
• PDP – Kies deze stand bij aansluiting op een plasma-TV van een
ander merk.
• Pioneer PDP – Kies deze stand bij aansluiting op een Pioneer
plasma-TV.
• Projector – Kies deze stand bij aansluiting op een projectie-TV.
• Professional – Bij deze instelling is de videosignaalverwerking
nauw omschreven. Kies deze stand bij aansluiting op een
professionele videomonitor.
• Memory1 to 3 – De beeldkwaliteit-instellingen met bijgeregelde
parameters kunnen in het geheugen worden opgeslagen. Voor
een beschrijving van de parameters, zie Wanneer
geheugenbank1, 2 of 3 is gekozen hieronder.
Wanneer geheugenbank1, 2 of 3 is gekozen
1
Kies de instellingen.
Gebruik om Adjustments te selecteren en druk hierna op ENTER.
Er verschijnt een scherm met de insteldetails.
YELLOW
BLUE
TOOLS
ENTER
RETURN
PDP
2
Kies het onderdeel dat u wilt bijregelen.
Gebruik / om uw keuze te maken.
Video Adjust [ Memory1 ]
Prog. Motion
Pure Cinema
YNR
CNR
BNR
MNR
Sharpness High
Sharpness Mid
3
Bijregelen van de beeldkwaliteit.
Door indrukken van / kunt u de instellingen maken terwijl u de
beelden bekijkt. Het scherm met de insteldetails verschijnt weer
wanneer u op ENTER drukt.
Prog. Motion
Motion
• Prog.Motion – Stel deze in voor het soort beelden (bewegende
of stilstaande beelden). Deze instelling is nuttig wanneer u
videomateriaal weergeeft als progressieve beelden.
• Pure Cinema – Deze instelling zorgt voor een optimale werking
van het progressieve scancircuit voor de weergave van
filmbeelden. Gewoonlijk stelt u dit punt in op Auto1. Als de
beelden niet erg natuurlijk overkomen, schakelt u dit punt over
naar Auto 2, On of Off (pagina 40).
• YNR – Vermindert storing in het luminantiesignaal (Y).
• CNR – Vermindert storing in het chrominantiesignaal (C).
• BNR – Vermindert blokvorming (de blokjes-vervorming die
optreedt bij MPEG-compressie).
• MNR – Vermindert muggenstoring (de vervorming van de
contouren van het beeld die optreedt bij MPEG-compressie).
• Sharpness High – Regelt de scherpte van de hoge-frequentie
(detailrijke) delen van het beeld.
• Sharpness Mid – Regelt de scherpte van de middenfrequentie
(minder detailrijke) delen van het beelden.
• Detail – Verscherpt of verzacht de beeldcontouren.
• White Level – Regelt het niveau van de witte partijen.
• Black Level – Regelt het niveau van de zwarte partijen.
• Black Setup – Kiest het zwartingsniveau als het instelniveau.
Gewoonlijk kiest u 0 IRE. Als de zwarting echter te diep is en alle
donkere kleuren te zwart overkomen bij een bepaalde
aangesloten TV of beeldscherm, kiest u de stand 7.5 IRE.
• Gamma Correction – Regelt hoe de donkere partijen in het
beeld overkomen.
• Hue – Regelt de balans tussen rood en groen.
• Chroma Level – Regelt de kleurverzadiging.
Opmerking
• Prog.Motion en Pure Cinema zijn alleen van invloed op beelden
die zijn opgenomen in het "interlaced" scan-formaat (576i/480i of
1080i videosignalen).
• Prog.Motion wordt uitgeschakeld wanneer u Pure Cinema op
On zet.
Motion
Still
Auto1
Off
Max
Off
Max
Off
Max
Off
Max
Soft
Soft
Fine
Fine
Soft
Soft
Fine
Fine
Still
05
39
Du