Figuur 41
1. Beugel van de
neutraalstand
2. Omhoogtrekken.
3. Kabelhuls
6. Start de motor en schakel een aantal malen in
Vooruit, Achteruit en de Neutraalstand om te
controleren of de beugel van de neutraalstand
naar behoren werkt.
De banden controleren
U moet de banden minstens om de 100
bedrijfsuren controleren. Ongelukken tijdens
werkzaamheden, zoals een botsing tegen een
trottoirband, kunnen een band of een velg
beschadigen en tevens de wieluitlijning verstoren.
Daarom moet u na een ongeluk de conditie van
de banden controleren.
Controleer of de wielen stevig zijn gemonteerd.
Draai de wielmoeren vast met een torsie van
61-88 Nm.
Voorwielophanging
instellen
De rijhoogte van beide zijden van het voertuig kan
afzonderlijk worden ingesteld. De rijhoogte moet
22,2-24 cm zijn met de volgende parameters:
• De banden moeten een spanning hebben van
83 kPa (12 psi).
• U moet het voertuig een paar keer naar voren
en achteren laten rijden om de A-armen te
ontspannen.
• Meet rijhoogte terwijl de wielen recht naar
voren zijn gericht en een persoon met een
gewicht van 79-102 kg heeft plaatsgenomen
op de bestuurdersstoel.
4. Verkeerd, u moet de moer
aandraaien
5. Correcte afstelling
Opmerking: De bestuurder moet naar de
meetplaats rijden en op de stoel blijven zitten
terwijl de rijhoogte wordt gemeten.
• Meet de rijhoogte op een vlakke ondergrond
vanaf de onderkant van de voorste tong tot
de grond.
1. Krik het vooreinde van het voertuig op van
de grond; zie Het voertuig opkrikken in
Procedures voorafgaande aan onderhoud,
blz. 32.
2. Verwijder de bout waarmee de speling wordt
begrensd (Figuur 42).
3. Draai de centreerbouten in de voorste A-arm
los (Figuur 42).
4. Verwijder de bout om de rijhoogte in te stellen
(Figuur 42).
Figuur 42
1. Bout waarmee de speling
wordt begrensd.
2. Centreerbout
5. Draai de voorste A-arm in de gewenste positie
(zie opmerking hieronder) en monteer de bout
om de rijhoogte in te stellen (Figuur 42).
40
3. Bout om rijhoogte in te
stellen