Bediening
Dagelijkse opstart
1.
Ontlast alle vloeistof- en luchtdruk in het systeem
volgens de instructies van de fabrikant.
Zie Drukontlastingsprocedure, pagina 13.
2.
Schakel de Veiligheidsvergrendeling in, pagina 12.
3.
Reinig het inzetstuk van de mengkamer (33).
Zorg ervoor dat de voorkant en het bodemvlak schoon
zijn. Boor de boring uit met de juiste maat bit voor het
inzetstuk. Zie Boorbitjes, pagina 20.
4.
Reinig de uitgang van de mengkamer. Boor het inlaatgat
van de kamer waar nodig uit.
5.
Monteer het inzetstuk van de mengkamer.
33
32
19
A
. 7 De spuittip monteren
FB
6.
Installeer de luchtkap (19) op het pistool. Draai met de
hand vast totdat de kap de bodem raakt. Gebruik een
moersleutel van 1/2 inch om het geheel vast te draaien.
Voor het vastdraaien van de luchtkap is geen hoog
aanhaalmoment vereist. Draai niet te strak aan, anders
raakt de mengkamer beschadigd.
14
LET OP
7.
Controleer of de materiaalventielen (E, F) in de uitstand
staan.
8.
Sluit de materiaalslangen (E, F) aan op de
materiaalfittingen.
9.
Ontgrendel de veiligheidsvergrendeling.
Zie Veiligheidsvergrendeling, pagina 12.
10. Open de schakelaar voor lucht voor doorspuiten op
uw systeem en knijp de trekker van het pistool in om
te controleren of er lucht voor doorspuiten uit stroomt.
Stel waar nodig af.
11. Schakel de Veiligheidsvergrendeling in, pagina 12.
12. Zodra de fittingen zijn bevestigd en goed vastzitten,
raadpleegt u de handleiding van uw doseersysteem
voor instructies voor het opstarten van het systeem.
13. Breng een laag smeermiddel aan over de voorkant van
het pistool en de borgring, of gebruik de
pistoolafdekking om te voorkomen dat spuitmateriaal
zich verzamelt en demonteren wordt vergemakkelijkt.
Zie Sets, pagina 31.
14. Open het materiaalventiel voor hars aan B-zijde (F).
Open vervolgens het materiaalventiel voor isocyanaat
aan A-zijde (E).
15. Schakel de Veiligheidsvergrendeling uit, pagina 12.
16. Test het spuiten op karton. Stel de juiste druk en de
temperatuur in om het gewenste resultaat te krijgen.
OPMERKING: Hogere drukwaarden en temperaturen
kunnen worden gebruikt om het materiaal beter op
te breken, het mengen te verbeteren en de spoeltijd
te verkorten. Bij slanglengtes van meer dan 50 ft of
wanneer de materiaalviscositeit hoog is, kan een
hogere materiaalpompdruk nodig zijn.
OPMERKING: Opschuim- en uithardingstijden van
schuim kunnen variëren. Bij hogere materiaal- of
substraattemperaturen nemen de opschuim- en
uithardingstijden toe; bij lagere materiaal- of
substraattemperaturen nemen de opschuimings-
en uithardingstijden af. Zie het blad met
gegevensspecificaties van uw vloeistoffabrikant
voor de aanbevolen spuittemperaturen.
3B0121ZAE