2.8 Gasaansluitinqen
KONTROLEER VOOR DE INSTALLATIE DAT DE GELEVERDE GASSOORT EN -DRUK
OVEREENSTEMMEN MET DE UITVOERING VAN DE BRANDERS.
o De gasleidingen naar de brander mogen in geen geval :
- door de verhitte zone worden geleid (zie onderstaande tekening)
- kracht uitoefenen op de 840 SIGMA klep. (Bij voorkeur gebruik maken van een
metalen slang)
o MIDDENDRUK gasdistributienet
De geleverde druk P
A
Klep 1/4 slag DN15 Ingang RpP1/2" /Uitgang R1/2" (ISO 7-1)
B
Vaste drukregelaar Ingang/Uitgang Rp1/2" (ISO 7-1)
C
Uitstekende dubbele nippel R1/2" (ISO 7-1)
o LAGEDRUK gasdistributienet
VERHITTE ZONE
VERHITTE ZONE
is hoger dan de bedrijfsdruk van de brander(s).
G
(zie de tabellen op blz 2).
GASSOORT
G20/G25
maximaal 200 mbar t/m 1,5 bar
G31
maximaal 500 mbar t/m 1,5 bar
GASSOORT
G20/G25
GELEVERDE DRUK
De geleverde druk P
de bedrijfsdruk van de brander(s).
(zie de tabellen op blz 2).
GELEVERDE DRUK
20/25 mbar
11
is in dit geval gelijk aan
G