4 Aansluiting van de leidingen
Algemeen
Leidingen moeten volgens de geldende normen en
richtlijnen worden aangesloten.
Voorzichtig!
Om condensatie te voorkomen, moeten de
leidingen en andere koude oppervakken geïso-
leerd worden met dampdicht isolatiemateriaal.
Als er veel moet worden gekoeld, zijn ventila-
torconvectoren met condensopvangbakken en
afvoerleidingen noodzakelijk.
Expansievat
Het bronsysteem moet worden voorzien van een expan-
sievat (membraantype). Als er al een niveaureservoir is,
moet dit worden vervangen.
Om bedrijfsstoringen te voorkomen, moet de maat van
het expansievat worden bepaald aan de hand van de
grafiek. Het expansievat bestrijkt het temperatuurbereik
van -10 °C tot +20 °C, bij een voordruk van 0,5 bar, en
een openingsdruk voor het veiligheidsventiel van 3 bar.
Gewoonlijk moet de bronsysteemkant op een druk tus-
sen 1,0 en 1,5 bar worden gebracht.
Maat
Storlek
(l)
(l)
50
40
30
20
10
0
0
200
400
8
Hoofdstuk 4 | Aansluiting van de leidingen
600
800
1000
Volume bronvloeistof
Köldbärarvolym
(l)
(l)
Leidingschema
LET OP!
Dit is een schematische weergave. Daadwer-
kelijke installaties moeten worden gepland
conform toepasselijke standaarden.
UITLEG
EB100
Warmtepomp
EP21
Afgiftesysteem 2 (ECS 40/ECS 41)
AA25
AXC-module
BT2
Aanvoertemperatuursensor, extra afgiftesys-
teem
BT3
Retourleidingsensor, extra afgiftesysteem
GP10
Circulatiepomp, extra afgiftesysteem
QN25
Regelafsluiter
EQ1
PCM S40/S42
BT25
Temperatuursensor, verbinding externe
doorstroming
EP6
Warmtewisselaar, koelen
GP10
Circulatiepomp, koelen
QN12
Wisselklep, koelen/verwarmen
QN18
Mengklep, koelen
RM1, RM2
Terugslagklep
Aanduidingen volgens standaard EN 81346-2.
PCM S40/S42