Bevestiging van de roerasbescherming
Montageafbeelding
Gebruik tijdens het werken met het apparaat een roerasbe-
scherming (Q) (b.v. R 301) als bescherming tegen verwon-
dingen.
Met de schroef (U) worden de halve kunststofelementen
aan het roerapparaat (T) bevestigd, zoals weergegeven op
Fig. 5. Met de schroef (S) kan de roerasbescherming van
lengte veranderd worden.
Controleer telkens voor de inbedrijfname en met regelma-
tige tussenpozen of de roerasbescherming goed vastzit. De
positie van de roerasbescherming mag alleen worden ver-
anderd als hij stilstaat en de stekker uit het stopcontact is
gehaald.
Controleer of de op de typeplaat vermelde spanning over-
eenstemt met de beschikbare netspanning.
Het gebruikte stopcontact moet ge-
aard zijn (randaarde).
Als aan deze voorwaarden is voldaan, is het apparaat be-
drijfsklaar nadat de stekker in het stopcontact is gestoken.
Anders is veilig bedrijf niet gewaarborgd of kan het appa-
raat beschadigd raken.
Na het inschakelen van de hoofdschakelaar (A) Fig. 1 wordt
op het leddisplay (C) de softwareversie weergegeven, en na
enkele seconden ook het laatst ingestelde toerental. Led (E)
of (F) geeft aan welk toerentalbereik als laatste gekozen is.
Verzeker u ervan dat het ingeschakelde toerental geschikt
is voor de gekozen opstelling. In geval van twijfel stelt u
met de draaiknop (B) het laagste toerental in (knop hele-
maal naar links gedraaid). Druk op de draaiknop (B) om de
roerfunctie te starten of te stoppen.
Door op de toets voor het toerentalbereik (D) te drukken
kan de bedrijfswijze voor het apparaat worden gekozen, te
weten de bedrijfswijze met hoog draaimoment of de wijze
met hoge toerentallen.
(zie Fig. 5)
Inschakelen van het apparaat
Bevestiging van het roervat met een spanbeugel
aan het statief
Montageafbeelding
Bevestig eerst het kruisbevestigingsstuk (H) aan de staander
van het statief (I).
Bevestig vervolgens de dwarsarm (Z) van de spanbeugel in
de naar boven wijzende open zijde van het kruisbevesti-
gingsstuk. Wanneer de positie tussen het roervat (V) en het
roerorgaan die vereist wordt voor het roerproces eenmaal is
ingesteld, haalt u beide klemschroeven (G) stevig aan.
Bevestig het roervat (V) met behulp van de buigzame span-
band (W) en zet de buigzame spanband (W) vast met be-
hulp van de hendel (X).
• Instelling van het toerental:
Voordat het apparaat gestart wordt kunt u het vereiste
toerental vooraf instellen met de draaiknop (B). Als u aan-
sluitend op de draaiknop (B) drukt, begint het apparaat
met het gewenste toerental te draaien. Bij verandering
van het toerental wordt het nominale toerental weerge-
geven in het display (C). In stilstand kan met de toets (D)
worden afgewisseld tussen beide toerentalbereiken (I en
II). In de standby-modus toont het display (C) het inge-
stelde toerental.
Het roertoestel beschikt over twee verschillende toeren-
talbereiken:
Bereik I: laag toerental/hoog draaimoment (Led (E))
Bereik II: hoog toerental/laag draaimoment (Led (F))
• Juiste manier van werken om van toerentalbereik
te veranderen:
- Schakel het apparaat uit met de drukknop (B).
- Verander het toerentalbereik met de toets (D).
- Verander het toerental met de drukknop (B).
- Schakel het apparaat in met de drukknop (B).
- Het toerental kan tijdens het bedrijf op elk willekeurig
moment worden veranderd.
- Het toerental verschijnt in het display (C).
(zie Fig. 6)
8