Installatie en gebruikershandleiding
Wij adviseren om tijdens dit proces zo weinig
mogelijk in de ruimte aanwezig te zijn
Let op:
1. alle transportverpakkingen
verwijderd zijn.
2. kinderen en huisdieren niet in de
ruimte aanwezig zijn.
3
Installatie eisen
3.1
Eisen afvoer en uitmondingen
Het rookkanaal moet geschikt zijn voor
houtkachels en het stoken op vaste
brandstoffen.
Controleer voor installatie het kanaal en laat
dit eventueel eerst reinigen..
Het rookkanaal moet gasdicht zijn.
Zorg ervoor dat de installatie altijd te
reinigen blijft, breng zo nodig veegluiken
aan.
Zorg bij horizontale rookkanalen dat er geen
ophoping van roetdeeltjes kan ontstaan.
De diameter van het rookkanaal moet
minimaal de diameter van de
kachelaansluiting hebben.
De schoorsteentrek bij een warm
rookgasafvoer kanaal dient 12Pa te zijn.
In een (te) sterk trekkend kanaal dient
zonodig een trekregelaar worden
aangebracht
Monteer de buizen zo dat regen en
condenswater in het kanaal
blijven(verjonging naar beneden).
De schoorsteenconstructie mag niet op de
kachel rusten.
3.2
Uitmondingen
Let bij de schoorsteenuitmonding op de hinder aan
de omgeving.
Zorg voor een vrije uitmonding volgens NEN 2757‐
1:2011.
3.3
Voorzorgsmatregelen,
veiligheidsinstructies
Volg de onderstaande voorzorgsmaatregelen/
veiligheidsvoorschriften nauwkeurig op:
Installeer en onderhoud de kachel alleen als
u een vakbekwame installateur op het
gebied van houtgestookte toestellen bent.
Plaats de kachel en/of de kachelpijpen voor
een wand van niet brandbaar materiaal.
3 <
<
<
<
plaats de kachel en/of de kachelpijpen op
minimaal 50 mm vanaf de niet brandbare
wand
Respecteer een afstand tot brandbare
materialen van 500mm
4
Voorbereiding en installatie
instructie
4.1
Waterpas opstellen
De kachel kan doormiddel van de stelschroeven
waterpas gesteld worden. (fig. 1.1)
4.2
Ombouwen aansluittuit
De kachel wordt geleverd met een
bovenaansluiting voor het rookgaskanaal. De
bovenaansluiting kan indien van toepassing
omgebouwd worden naar een achteraansluiting.
1. Hiervoor dient u het voorgeperforeerde deel
uit het warmteschild van de achterwand te
verwijderen. (fig.1.3)
2. Vervolgens verwijdert u volgens het deksel
door de bouten los te draaien en verwisselt
u deze met de tuit aan de bovenkant.
(fig.1.3)
3. Vervolgens monteerd u de tuit aan de
achterzijde van de kachel en draait alle
bouten weer stevig aan. (fig.1.3)
4.3
Aansluiten buitenluchttoevoer
Deze kachels kunnen worden voorzien van een
buitenluchtaansluiting. Voor een optimale werking
van het toestel dient in geval van een
buitenluchtaansluiting met de volgende punten
rekening te worden gehouden:
De doorlaat van de buitenlucht aansluiting en
eventueel de doorlaat van een rooster mag
niet kleiner zijn dan de doorlaat van de
buitenlucht aansluiting op de kachel.
Zorg ervoor dat er geen onderdruk ontstaat
aan de aanzuigkant van de
verbrandingsluchttoevoerleiding. Indien er een
onderdruk ontstaat, zal de kachel niet goed
functioneren
er kunnen dan (hete) rookgassen terugstromen
in de toevoerleiding.
Vermijd het plaatsen van de
buitenluchttoevoer in een onderdruk gebied
aan de buitenkant van het huis. Plaats, indien
mogelijk, een toevoerleiding met T‐stuk naar 2
zijdes van het huis.
De verbrandingsluchttoevoerleiding mag niet
hoger als de onderkant van de kachel
geplaatst worden, dit om