452234.69.08 · 06/2008 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP S 40 IH
7 Montage
7
Montage
7.1
Algemeen
De warmtepomp moet van de volgende aansluitingen worden voorzien:
Vertrek/terugloop glycolwaterinstallatie
Vertrek/terugloop verwarming
Stroomvoorziening
7.2
Aansluiting op verwarming
OPGELET!
Spoel de verwarmingsinstallatie voordat de warmtepomp aangesloten wordt.
Voordat de warmtepomp aan de kant van het verwarmingswater aangesloten wordt,
moet de verwarmingsinstallatie doorgespoeld worden, om mogelijk vuil, resten van iso-
latiemateriaal etc. te verwijderen. Wanneer de condensor door resten en vervuiling ver-
stopt raakt, kan dit tot uitval van de warmtepomp leiden.
Na installatie van de verwarming dient het verwarmingssysteem te worden gevuld, ont-
lucht en onder druk te worden gezet.
Minimum verwarmingswaterdebiet
Het minimum verwarmingswaterdebiet van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn. Deze kan bv. worden bereikt
door een differentiedrukloze verdeler of een overstroomventiel te installeren. De instel-
ling van een overstroomventiel wordt in het hoofdstuk Inbedrijfstelling uitgelegd.
Vorstbeveiliging bij kans op vorst
Indien de regelaars en verwarmingscirculatiepompen bedrijfsklaar zijn, werkt de vorst-
beveiliging van de regelaar. Bij buitenbedrijfstelling van de warmtepomp of bij stroom-
uitval moet de installatie worden geleegd. Bij warmtepompsystemen waarbij stroomuit-
val niet herkend kan worden (vakantiehuis), moet de verwarmingskring met een
geschikte vorstbeveiliging worden gebruikt.
7.3
Aansluiting op warmtebron
De aansluiting dient als volgt te worden uitgevoerd:
sluit de glycolwaterleiding op het vertrek en de terugloop van de warmtepomp aan.
Daarbij moet het hydraulische basisschema in acht genomen worden.
OPGELET!
In de warmtebroningang van de warmtepomp moet het bijgevoegde filter worden
gemonteerd om de verdamper tegen verontreiniging te beschermen.
Bovendien moet een afscheider van microluchtbellen in het warmtebronsysteem wor-
den ingebouwd.
Het glycolwater moet voor het vullen van de installatie worden vervaardigd. De glycol-
waterconcentratie moet minimaal 25 % zijn. Dit garandeert vorstvrijheid tot -14 °C.
Er mogen uitsluitend antivriesmiddelen op monoethyleenglycol- of propyleenglycolba-
sis worden gebruikt.
Het warmtebronsysteem moet worden ontlucht en op dichtheid worden gecontroleerd.
9