Straal- en glijoppervlakprofilering
1. Kies de straal- of glijoppervlaksjabloon.
2. Markeer het gewenste midden van het ijsoppervlakcontact op de schaats.
3. Plaats de schaats in de schaatshouder en let erop dat de schaats op beide
rollen ligt. Pas het middelste merkpunt op de schaats aan zodat het in lijn is
met het zwarte draaipunt op de machine.
Belangrijk: Controleer de dikte van het blad en de krommingsstraal. Let er
ook op dat de schaatshouder zijdelings zodanig gecentreerd is over de twee
rollen dat het draaipunt in het midden van de twee rollen zit. De hiel van het
blad moet altijd naar de slijpsteen gericht zijn.
4. Plaats de contoursjabloon en let erop dat de sjabloon in de goeie richting
bovenin de geleidingsrol ligt (zie figuur 10 & 11). Meet de dikte van het blad
en pas de bladdiktemoer aan tot de juiste dikte (Zie figuur 1).Denk eraan om
beide bladen te meten want soms zijn er verschillen tussen de bladen, zelfs in
een paar!
Het HTC-gereedschap is hier perfect voor!
5. Druk eenmaal op de "PROFILE"-knop. Eerst zal er een geel lichtje beginnen
knipperen. Druk nu op de "SHARP"-knop – nu lopen de schaatsen zonder
slijpen. Druk nogmaals en de schaatshouder zal terugkeren. Nu kunt u zien welk
deel van het blad geprofileerd wordt.
6. Glijoppervlakprofilering. Pas de sjabloongeleidingsrolhoogte zo aan dat de
slijpsteen maar juist het deel van de schaats raakt dat u wil profileren en ga zo
verder. Wanneer de geleidingsrol draait is de machine niet aan het profileren.
Geleidingsrol draait niet = profileren. Wanneer de geleidingsrol over de hele sjabloon
draait, is de schaats over de hele (gekozen) lengte van het blad geprofileerd.
7. Straalprofilering. Kies een straalsjabloon en zet ze op de rechterpositie. Pas de
geleidingsrol zo aan dat het gewenste oppervlak van het blad zal geprofileerd
worden. Minstens 50% van het blad vanaf het midden zou geprofileerd
moeten worden. Volg punten 5 en 6 om te zien hoe de slijpsteen tegen het
blad loopt.
Figuur 10
Geleidingsrol
Figuur 11
pagina 12