SATEL
Test mode
De test mode maakt diagnose van de detector gemakkelijker, omdat de LED van de detector
periodieke communicatie en het alarmgeheugen aangeeft. Het starten en beëindigen van de
test mode wordt beschreven in de ABAX 2 / ABAX controller handleiding /
de INTEGRA 128-WRL alarmsysteem handleiding.
Het alarmgeheugen wordt gereset na het beëindigen van de test mode.
LED
De LED geeft het volgende aan:
• lage batterij – knippert kort elke 30 seconden,
• alarm – AAN voor 5 minuten.
Wanneer het ABAX 2 / ABAX systeem de test mode uitvoert, geeft de LED bovendien aan:
• periodieke communicatie – knippert kort (80 milliseconden), en wanneer de kamer
vervuild is – 2 keer kort,
• alarm in het geheugen geactiveerd door rookdetector – snel knipperend,
• alarm in het geheugen geactiveerd door hitte detector – langzaam knipperend.
Energiebesparende mode (ECO)
Als u de levensduur van de batterij wilt verlengen, kunt u in de detector de optie "ECO"
inschakelen. Wanneer de optie "ECO" ingeschakeld is, vindt de periodieke communicatie
elke 3 minuten plaats. Zo kan de levensduur van de batterij tot vier keer worden verlengd. De
optie is alleen beschikbaar in het ABAX 2 systeem.
Detectie van optische kamervervuiling.
De detector controleert de status van de optische kamer. Stofafzetting daarin kan leiden tot
het slecht functioneren van het apparaat. Wanneer de optische kamer schoongemaakt dient
te worden, wordt deze status via de LED aangegeven.
Batterijstatus controle
Wanneer de batterijspanning lager is dan 2,75 V, geeft de detector een lage batterij aan: 3
keer kort knipperen van de LED en 3 korte piepjes elke 30 seconden. De informatie over een
lage batterij wordt tijdens elke transmissie naar de controller / het alarmsysteem verzonden.
3
Selecteer de installatie locatie
• De detector is ontworpen voor binnen toepassing.
• De detector moet geïnstalleerd worden op een locatie dicht bij de uitgang van het gebouw
/ appartement (bijvoorbeeld in de hal, lobby, enz. – Fig. 2 en Fig. 3).
• Voor normale huis of kantoortoepassingen dienen de detectoren op het plafond te worden
geïnstalleerd, op een afstand van minimaal 0,5 meter van de muur of andere objecten
(Fig. 4).
• Installeer de detector niet in ruimtes met een hoge concentratie stof en/of condensatie
vorming of stoom.
• Installeer de detector niet in de buurt van verwarming, fornuizen, ventilatoren of
airconditioning uitlaten.
• Installeer de detector niet op plaatsen waar er geen vrije luchtbeweging is (bijvoorbeeld in
uitsparingen, nissen, enz.).
ASD-200
3