Zaaitabellen
Drilmachines
Multidrill eco / eco-line
Gelieve de aanwijzingen in de bedrijfshandleiding in acht te nemen!
Omwille van verschillende duizendkorrelgewichten evenals beitsmiddelen en andere zaaigoedspeci-
fieke eigenschappen zijn de waarden in de zaaitabel enkel referentiewaarden. In elk geval moet een
afdraaiproef uitgevoerd worden vooraleer tot het zaaien overgegaan wordt.
Opmerking!
1. Om de zaai-elementen te voeren is het nodig dat de zaaias voorgedraaid wordt; ongeveer 10 (bij
raap 3) omwentelingen van de zaaias voor de eigenlijke afdraaiproef – bij graan ongeveer 1 afdraai-
bak vol. Van tevoren de machine exact horizontaal naar de bovenkant van de zaadkast uitlijnen.
Na ongeveer 500 m rijden moet een controle-afdraaiing uitgevoerd worden.
2. In de uitlaatsysteem langs boven, evenals bij zaadsoorten tot een dikte van 3,5 m (alle graansoor-
ten in de uitlaatsysteem langs beneden) worden in principe in de bodemkleppositie "0" gedrild.
De bodemkleppositie '1" wordt gebruikt wanneer het in de uitlaatsysteem langs beneden tot grote
zaaigoeddelen voor het spuiten en/of vernietigen (een hoorbaar knakkend geluid) van het zaaigoed
komt.
3. Bij raapzaaigoed met zeer goede stromende eigenschappen, gezaaid in de inrichting voor zaaigo-
ed lans boven, moet het afsluitschuifventiel zo ver gesloten worden dat er een openingsbreedte van 9
mm overblijft (groef 1d).
4. Wanneer raapzaaigoed in de uitlaatsysteem langs beneden gezaaid wordt dan moeten de reductie-
inzetstukken altijd aangebracht worden en moet de bodemkleppositie op "0" gezet worden.
5. Wanneer in de uitlaatsysteem langs beneden bij zeer geringe zaaigoedhoeveelheden een drijfwerk-
positie van minder dan 10 nodig is, dan moet het toerental van de zaaias met reductie gehalveerd en
de instelwaarde van het drijfwerk verdubbeld worden (opnieuw afdraaien).
1
Technische veranderingen voorbehouden
04.2003