Ca. 2–3 uur na aansluiting op het stroomnet heeft het apparaat de bedrijfstempera-
tuur bereikt en kunt u de koelkast laden.
9.1. Instructies voor het gebruik van de koelkast
Het apparaat werkt zonder problemen bij een omgevingstemperatuur van +10 °C
tot +38 °C.
Leg alleen levensmiddelen of dranken die al zijn voorgekoeld of die kamertem-
peratuur hebben in de koelkast. Leg geen hete levensmiddelen of dranken in
het koelvak.
Let op voldoende ventilatie om een verhoogd energieverbruik of eventuele schade
aan de ingebouwde elektronica te voorkomen.
Open de deur niet te vaak en laat deze niet te lang openstaan.
Berg de levensmiddelen alleen in geschikte bakjes of de oorspronkelijke verpak-
kingen op.
In de vriesruimte kan fruit worden ingevroren en kunnen ijsblokjes worden ge-
maakt.
9.2. Temperatuur instellen
De temperatuur van het koelvak wordt via de temperatuurregelaar geregeld.
De koeltemperatuur kan als volgt worden ingesteld:
0
Het apparaat is uitgeschakeld
1
Het laagste koelvermogen (het warmst)
2-4
Tussenstanden
5
Het hoogste koelvermogen (het koudst)
Bij afwijkende omgevingstemperatuur kunnen het energieverbruik en de
temperatuur in de koelkast toenemen.
OPMERKING!
De koel- en de vriesruimte niet beladen voordat het apparaat is afgekoeld.
Voordat verse levensmiddelen in de koelkast worden geplaatst, moet de
temperatuurregelaar van het koelvak in de koudste stand 5 worden gezet.
21
21