Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Criteria Voor De Elektrische Aansluiting - Webasto Pure Bedienings- En Montagehandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

Ter bescherming tegen wisselstroomfouten en pulserende
gelijkstromen moet een aardlekschakelaar (RCD) type A
conform IEC 61008 of IEC 61009, of een aardlekschakelaar
type F conform IEC 62423 worden voorgeschakeld. De
uitschakelstroom mag niet groter zijn dan 30 mA. De instal-
latieautomaat moet voldoen aan IEC 60898.
Alle genoemde beveiligingsschakelaars moeten dusdanig
zijn ontworpen dat het laadstation in geval van een fout
met alle polen wordt losgekoppeld van het elektriciteitsnet.
Houd bij de keuze van de installatielocatie van de
Webasto Pure rekening met de volgende punten:
– De normale parkeerpositie van het voertuig
– De positie van de oplaadstekker op het voertuig
– Een zo kort mogelijke kabelverbinding van het laadstati-
on naar het voertuig
– Geen risico is dat de laadkabel wordt overreden.
– Mogelijke elektrische aansluitingen
Als er meerdere laadstations naast elkaar moeten worden
gemonteerd, moet de afstand tussen de afzonderlijke
stations minstens 200 mm bedragen.
Het montagevlak moet geheel vlak zijn (max. 1 mm verschil
tussen de afzonderlijke montagepunten).
De behuizing van het laadstation mag niet doorbuigen of
verdraaien.

8.2 Criteria voor de elektrische aansluiting

De af fabriek geparametreerde, maximale laadstroom
is vermeld op het typeplaatje van het laadstation. Met
DIP-schakelaars kan de maximale laadstroom worden
aangepast aan de waarde van de ingebouwde beveiligings-
schakelaar.
Laat een geautoriseerde elektricien de voorwaarden
daarvoor voor aanvang van de aansluitwerkzaamheden
controleren.
Neem ook de nationale regelgeving van de autoriteiten
en netbeheerders in acht, bijvoorbeeld de meldplicht bij
installatie van een laadstation.
Webasto Pure
Op basis van de toepassingsregel E VDE-AR-N 4100
(ontwerp) is in Duitsland het met 1 fase laden van
voertuigen begrensd tot 20 A.
In andere Europese landen is het toegestaan om met
32 A laadstroom en 1 fase te laden. De begrenzing
tot 20 A kan door de gebruiker met inachtneming
van landspecifieke voorschriften en normen op eigen
verantwoordelijkheid worden gedeactiveerd.
Dimensionering van de installatieautomaat voor de
aansluitkabel
De stroomwaarde van de gekozen beveiligingsschakelaar
mag in geen geval lager zijn dan de op het typeplaatje van
het laadstation aangegeven of met de DIP-switch ingestel-
de stroomwaarde. Zie hoofdstuk 8.5.
Bij de keuze van de installatieautomaat zijn de landspecifie-
ke installatievoorschriften en normen van toepassing.
Apparaat voor loskoppeling van het elektriciteitsnet
Het laadstation heeft geen eigen netschakelaar. De beveili-
gingsinrichtingen die in het elektriciteitsnet zijn geïnstal-
leerd, dienen daarom ook voor de loskoppeling van het
elektriciteitsnet.
8.3 Installatie (zie afb. 14)
Het meegeleverde montagemateriaal is bestemd voor
installatie van het laadstation aan een betonnen wand of
op een externe standaard.
Monteer het installatieframe uitsluitend met het meegele-
verde montagemateriaal.
Zie afb. 04 voor een beschrijving van het installatieframe.
Legenda afb. 04
1. Installatieframe
2. Waterpas
3. Haak om het laadstation op te hangen
Zwakke plekken voor kabeldoorvoeren bij opbouw-
A
montage van de aansluitkabel.
Markeer met behulp van het installatieframe en de
X
X
waterpas vier gaten.
– Zorg ervoor dat de boorgaten ten opzichte van het
midden zijn uitgelijnd.
Boor vier boorgaten in de wand.
X
X
Zet de pluggen in de boorgaten.
X
X
Bereid het installatieframe voor op het leggen van de
X
X
kabel:
– Aansluitkabel vanaf de achterkant:
leid de kabel door het onderste deel van het frame.
– Aansluitkabel van bovenaf/links/rechts/onderaf:
verwijder de voorbereide zwakke plekken uit het
frame.
Zorg ervoor dat het installatieframe waterpas is.
X
X
Bevestig het installatieframe met twee korte schroeven
X
X
en ringen in de bovenste gaten.
Verwijder de beide schroeven (zie afb. 03) in het
X
X
bevestigingspunt en verwijder de onderste afdekking.
Leid de aansluitkabel door de opening in het
X
X
onderste deel van de behuizing en fixeer deze met de
meegeleverde rubberbus (zie afb. „14", 1).
Zet het laadstation op de beide haken aan het bovenste
X
X
deel van het frame.
Bevestig het onderste deel van het laadstation met de
X
X
beide lange schroeven en ringen.
8.4 Elektrische aansluitingen
De aansluitklemmen zijn als verbindingsklemmen
uitgevoerd.
De minimale doorsnede voor een standaardinstallatie
bedraagt - afhankelijk van de kabel en het soort installa-
tie - 6 mm² (voor 16 A) en 10 mm² (voor 32 A).
Gebruik adereindhulzen in het geval van een flexibele
aansluitkabel.
Leid de aansluitkabel in het midden, recht en zonder
X
X
spanning door de rubberbus in de behuizing van het
laadstation (zie afb. 14,1).
Leg de aansluitkabel in de juiste radius
X
X
(ca. kabeldiameter x 10) ten opzichte van de
aansluitklemmen.
Snijd de aders op de juiste lengte af. Houd de
X
X
verbindingen zo kort mogelijk. De aardedraad moet
langer zijn dan alle andere aders.
Strip de aders op een lengte van 12 mm. Gebruik
X
X
adereindhulzen in het geval van flexibele aders.
23

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave