■
■
Zorg ervoor dat uitsluitend personen die deze
bedieningshandleiding hebben gelezen, toegang
hebben tot het laadstation.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen voor de installatie
■
■
De installatie en de aansluiting van het laadstation
mogen uitsluitend door een daarvoor geautorise-
erde elektricien worden uitgevoerd.
■
■
Gebruik uitsluitend het meegeleverde montage-
materiaal.
■
■
Het Webasto Pure veiligheidsconcept is gebaseerd
op een aardingssysteem dat altijd gewaarborgd
moet zijn. De geautoriseerde elektricien moet hier
bij de installatie voor zorgen.
■
■
Installeer het laadstation niet in een explosieve
omgeving (Ex-zone).
■
■
Installeer het laadstation dusdanig dat de laadka-
bel geen doorgang blokkeert.
■
■
Installeer het laadstation niet in omgevingen met
ammoniak of ammoniakhoudende lucht.
■
■
Monteer het laadstation niet op een plek waar
het kan worden beschadigd door vallende voor-
werpen (bijv. kabeltrommels of banden).
■
■
Het laadstation is geschikt voor het gebruik in
binnenruimtes, bijvoorbeeld garages, en voor
het gebruik in beschermde buitenruimtes, bij-
voorbeeld carports. Installeer het laadstation niet
in de buurt van installaties die water sproeien,
bijvoorbeeld autowasstraten, hogedrukreinigers
of tuinslangen.
■
■
Bescherm het laadstation tegen directe regen om
te voorkomen dat het beschadigd wordt door
bevriezing, hagel e.d.
■
■
Bescherm het laadstation tegen direct zonlicht.
Door te hoge temperaturen kan de laadstroom
worden verminderd en onder bepaalde omstan-
digheden kan het laadproces worden afgebroken.
■
■
Stel het laadstation zodanig op dat wordt voorko-
men dat voertuigen er onbedoeld tegenaan rijden
en het beschadigen. Als beschadigingen niet
kunnen worden uitgesloten, moeten er bescher-
mende maatregelen worden getroffen.
20
■
■
Als het laadstation tijdens de installatie be-
schadigt raakt, moet het buiten bedrijf worden
gesteld. Het moet worden vervangen.
2.4 Veiligheidsaanwijzingen voor de elektrische
aansluiting
■
■
U dient rekening te houden met de plaatselijke
wettelijke eisen die worden gesteld aan elekt-
rische installaties, brandbeveiliging, veiligheids-
bepalingen en vluchtwegen op de geplande
installatielocatie.
■
■
Elk laadstation moet een eigen aardlekschakelaar
hebben. De aardlekschakelaar moet minstens
type A zijn (30 mA AC uitschakelstroom, zie ook
hoofdstuk 8.1).
■
■
Zorg ervoor dat de elektrische aansluitingen
spanningsvrij zijn voordat het laadstation op de
elektriciteit wordt aangesloten.
■
■
Sluit bij de eerste inbedrijfname van het laadstati-
on nog geen voertuig aan.
■
■
Zorg ervoor dat de juiste aansluitkabel voor de
aansluiting op het elektriciteitsnet wordt gebruikt.
■
■
Laat het laadstation niet zonder toezicht als de
installatieafdekking is geopend.
■
■
Installeer het laadstation niet zonder installatie-
frame.
■
■
Wijzig de instelling van de DIP-schakelaars alleen
als het apparaat is uitgeschakeld.
■
■
Neem eventuele aanmeldingen bij de netbeheer-
der in acht.
2.5 Veiligheidsaanwijzingen voor de inbedrijfname
■
■
De inbedrijfname van het laadstation mag uitslui-
tend door een daarvoor geautoriseerde elektricien
worden uitgevoerd.
■
■
De correcte aansluiting van het laadstation moet
vóór de inbedrijfname door de geautoriseerde
elektricien worden gecontroleerd.
■
■
Controleer de laadkabel, laadkoppeling en het
laadstation vóór de inbedrijfname van het laad-
station op optische beschadigingen. Het is niet
toegestaan om een beschadigd laadstation of een
laadstation met beschadigde laadkabel/laadkoppe-
ling in gebruik te nemen.
3 Apparaatbeschrijving
Bij het in deze bedienings- en installatiehandleiding
beschreven laadstation gaat het om de Webasto Pure. De
precieze apparaatbeschrijving is op het typeplaatje van het
laadstation (zie voorbeeld afb. 01) vermeld.
4 Bediening
4.1 Overzicht van de Webasto Pure
Zie afb. 11
Legenda:
1. Led-indicatie
2. Touch Control-schakelaar
3. Houder voor de laadkabel
4. Houder van de laadkoppeling
5. Sleutelschakelaar, toegankelijk vanaf de onderkant
6. Installatieafdekking
Webasto Pure