Wilo RainSystem AF150
Niveaus gemeten door de sonde (afbeelding 5)
Alle voor de niveausturing noodzakelijke niveaus worden in menu 2.09 – 2.11
ingegeven.
Menu 2.09 overschakelen op leidingwater: bij het onderschrijden van dit niveau
(menu 2.09), worden de ventielen naar de voorraadtank geopend. Het niveau
„leidingwater" wordt als relatieve waarde opgegeven t.o.v. de positie van de sensor.
Deze toestand blijft behouden totdat het niveau „einde leidingwater" wordt
overschreden (menu 2.10). De waarde in menu 2.10 wordt ingegeven als
verschilwaarde t.o.v. het niveau in menu 2.09. Tijdens de werking op leidingwater
wordt het water uit de voorraadtank gepompt.
Menu 2.11 alarmniveau: dit niveau geeft de maximale vulstand in de regenput weer.
Indien dit niveau overschreden wordt, volgt er een alarmmelding (4.06 alarm hoog
peil). Deze alarmmelding kan pas opgeheven worden nadat het waterpeil tot een
lager gelegen niveau (menu 2.11 – 5 cm hysteresis) is gedaald. Dit niveau wordt als
absolute waarde t.o.v. de bodem ingegeven.
4.2.3 Werking van de sturing voor de hydrofoorpompen
Het schakelbord van de drukverhogingspompen regelt en controleert beide pompen
met behulp van de drukopnemer. Bij elk gebruik van water schakelen de pompen
achtereenvolgens in of uit.
Indien door het openen van een kraan de druk in het systeem daalt onder het
inschakelniveau p
pompkarakteristiek). Indien de afname van water dermate stijgt dat de druk terug
onder het inschakelniveau daalt, dan wordt de spitslastpomp eveneens ingeschakeld.
(tijdsvertraging : 4 seconden). Indien daarentegen de druk stijgt ten gevolge van
dalende waterafname, dan zal bij het bereiken van het eerste uitschakelniveau p
de spitslastpomp uitgeschakeld worden. (vertraging 8 seconden). Het in- en
uitschakelen van de spitslastpomp gebeurt vertraagd om pendelen te voorkomen.
De grondlastpomp wordt pas bij een hogere druk p
van de grondlastpomp wordt ingesteld met potentiometer
De in- en uitschakeldrukniveaus worden met potentiometers p
(afbeelding 4, P5, P6, P7) ingesteld. De uitschakeldrukniveaus worden als
verschilwaarden t.o.v. de onderliggende drukwaarde ingegeven.
Een voorbeeld: indien met de potentiometer p
p
2 = 0,5 bar ingegeven werden, dan betekent dit dat de inschakeldruk = 4,0 bar,
max
het eerste uitschakelniveau = 5,0 bar en het tweede uitschakelniveau = 5,5 bar.
Geïntegreerde elektronische motorbeveiliging: om de motor te beveiligen tegen
overbelasting, wordt voor elke motor de nominale stroom, in overeenstemming met
het kenplaatje, ingesteld met de potentiometers (afbeelding 4, P1, P2). De WSK
klemmen worden overbrugd.
Nalooptijd: de nalooptijd voor de grondlastpomp wordt met potentiometer
(afbeelding 4, P8) tussen 0 en 2 minuten ingesteld. De nalooptijd vangt aan bij het
starten van de eerste pomp.
Droogloopbeveiliging (WasserMangel): De pompen mogen niet droog draaien. Als
droogloopbeveiliging is bij de AF150 aan de perszijde een drukschakelaar voorzien,
WILO NV • Rusatiralaan 2 • B – 1083 Ganshoren • Tel. 02 482 33 33 • Telefax 02 482 33 30 • eMail : Wilo@info.com
, dan wordt de grondlastpomp ingeschakeld (afbeelding 6,
min
8
2 uitgeschakeld. De nalooptijd
max
(afbeelding 6, P8).
, p
min
= 4 bar, p
1 = 1,0 bar en
min
max
1,
max
1 en p
2
max
max