Informatie voor de installatie
2
2.2. Keuze van de plaats van installatie
Om een gelijkmatige klimaatbeheersing in het voertuig te verkrijgen,
moet het apparaat op de meest centrale plaats geïnstalleerd zijn, in
een houder of dergelijke voorziening.
Plaats het apparaat zodanig dat de assistentiedienst er bij werkzaam-
heden makkelijk bij kan en dat demontage- en installatiehandelingen
vergemakkelijkt worden.
Plaats het montagesjabloon in de voor de installatie bestemde holte en
controleer de beschikbare plaatsen voor de openingen op de vloer.
Om geluids- en trillingsoverbrengingen tijdens de werking te minimali-
NL
seren moet het apparaat aan alle kanten op een afstand van minstens
30 mm verwijderd zijn van wanden of meubilair.
Het apparaat moet op de vloer geïnstalleerd worden.
Om de vervanging van het fi lter te vergemakkelijken, een afstand van
200 mm vrij houden tussen het voorste deel van het apparaat en de
wanden van de holte.
In het geval van montage in externe holtes (bijv. dubbele bodems),
moet de te behandelen lucht aangezogen worden uit het woongedeelte
van het voertuig.
Aanzuiging van buitenlucht kan het vermogen van de installatie aan-
merkelijk verminderen.
Gebruikershandleiding
15
HB2500