Instelling
14(24)–2
Correctiefactor uitblaasluchttemperatuur
14(24)–3
(e)
Master/slave-functie
14(24)–10
Instelpunt uitblaasluchttemperatuur
koelen
14(24)–11
Instelpunt uitblaasluchttemperatuur
verwarmen
15(25)–15
Externe output R32 veiligheid (K9K10
output)
(a)
Wanneer u deze instelling hebt veranderd, moet de unit uit- en
weer ingeschakeld worden.
EKEACBVE + EKEXVA50~500
Optiekit voor combinatie van buitenunits van Daikin met lokaal
geleverde luchtbehandelingsunits
4P724517-1 – 2023.06
Waarde (vet =
standaardinstelling)
1
0°C
2
0,5°C
3
1°C
4
1,5°C
5
2°C
6
2,5°C
7
3°C
8
3,5°C
9
4°C
10
4,5°C
11
5°C
12
5,5°C
13
6°C
14
6,5°C
15
7°C
1
Niet actief
2
Master
3
Slave
1
13°C
2
15°C
3
16°C
4
17°C
5
18°C
6
19°C
7
20°C
8
21°C
9
22°C
10
23°C
11
24°C
12
25°C
13
26°C
14
28°C
15
30°C
1
24°C
2
26°C
3
27°C
4
28°C
5
29°C
6
30°C
7
31°C
8
32°C
9
33°C
10
35°C
11
37°C
12
39°C
13
41°C
14
43°C
15
45°C
1
Gedeactiveerd
2
Geactiveerd
(b)
Wanneer de C1C2 input wordt gebruikt tijdens Z-regeling, in het
geval van groepsbesturing door afstandsbediening, moet het
unitnummer van de binnenunit waarop C1C2 is aangesloten het
laagste zijn.
(c)
Afhankelijk van de voorwaarde voor de bedrijfstemperatuur of van
de keuze van de luchtbehandelingsunit, krijgt de werking of
veiligheidsactivering van de buitenunit mogelijk voorrang en
verschilt de werkelijke T
van de ingestelde T
e
(d)
Afhankelijk van de voorwaarde voor de bedrijfstemperatuur of van
de keuze van de luchtbehandelingsunit, krijgt de werking of
veiligheidsactivering van de buitenunit voorrang en verschilt de
werkelijke T
van de ingestelde T
c
(e)
Voor de master/slave-functie wordt groepsbesturing door
afstandsbediening gebruikt. De master-binnenunit moet het
laagste unitnummer hebben.
17
Inbedrijfstelling
17.1
Controlelijst voor de
inbedrijfstelling
Na de installatie en het instellen van de lokale instellingen moet de
installateur de unit laten proefdraaien om de goede werking te
controleren.
Zie
de
montagehandleiding
Controleer de volgende punten alvorens "proef te draaien" of de unit
te gebruiken:
Installatie – Besturingskast
Controleer of de besturingskast correct is geïnstalleerd
om abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van de unit.
Installatie – Expansieklepkit
Controleer of de expansieklepkit correct is geïnstalleerd
om abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van de unit.
Installatie – Thermistors
Controleer of de thermistors goed bevestigd zijn zodat ze
niet losraken.
Vorstbeveiliging
Controleer of thermistor R2T (vloeistofleiding) op de juiste
plaats is geïnstalleerd om te voorkomen dat de
warmtewisselaar van de luchtbehandelingsunit bevriest.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading volgens de in het
hoofdstuk
"15 Elektrische
instructies, de bedradingsschema's en de geldende
nationale bedradingsvoorschriften is uitgevoerd.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en
de aardingsklemmen stevig zijn vastgemaakt.
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze
zoals voorgeschreven.
17.2
Controleren bij normale werking
Wanneer het proefdraaien met succes is beëindigd, moet een
bijkomende controle worden uitgevoerd tijdens de normale werking.
1 Sluit het contact T1/T2 (AAN/UIT) of begin de werking met een
afstandsbediening.
2 Controleer de werking van de unit aan de hand van de
handleiding en controleer of er zich ijs heeft gevormd op de
luchtbehandelingsunit (opvriezing).
Als er zich ijs op de unit vormt: zie
warmtewisselaar van de AHU vriest
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
17 Inbedrijfstelling
.
e
.
c
van
de
buitenunit.
installatie" [ 4 24] beschreven
"18.2 Symptoom: De
op" [ 4 32].
31