4. Start de motor, laat deze stationair draaien en controleer direct op brandstoflekkage. Als er
brandstoflekkages worden gedetecteerd, schakelt u de motor uit en verhelpt u de lekkages.
5. Lees de vacuüm-/drukmeter af om de juiste druk te bepalen.
6. Schakel de motor uit. De meetwaarde moet één of twee minuten constant blijven voordat deze
daalt tot nul.
7. Wikkel een doek rond het aansluitpunt van de slang voordat u de druk van de brandstofleiding
afhaalt. Verwijder vervolgens de testonderdelen.
8. Sluit de brandstofleiding van het voertuig weer aan op de pomp.
9. Verwijder gemorste brandstof. Gooi met brandstof doordrenkte lappen weg in een brandveilige
container.
10. Start de motor en controleer direct op lekkages. Als er brandstoflekken worden gevonden, zet
u de motor uit en verhelpt u de deze lekkages.
11. Maak de testonderdelen schoon en plaats ze terug in de behuizing.
Vacuümtest van de brandstofpomp
1.
Koppel bij een afgezette motor de toevoerleiding die van de brandstofpomp komt los van de
brandstoftank. Houd een doek bij de hand om gemorste benzine op te vegen.
2. Sluit de vacuüm/drukmeter aan op de inlaataansluiting van de brandstofpomp. Gebruik de rub-
beren slang en de verschillende adapters die op de pompinlaataansluiting passen. Knik de rub-
beren slang niet en zorg ervoor dat er geen lucht ontsnapt.
3. Stel de gasklep en het stationair toerental in totdat de motortemperatuur de normale bedrijf-
stemperatuur heeft bereikt.
4. Lees het vacuüm af op de vacuüm-/drukmeter. Bij stationair draaiende motor en juiste afstelling
van de carburateur stopt de wijzer van de manometer tussen 17 en 22 "Hg (groene gebied van
de manometer). De optimale waarde bedraagt 19,5. De gemeten waarden variëren afhankelijk
van de hoogte. Normale en afwijkende meetwaarden en afstel- en reparatieprocedures zijn te
vinden in het onderhoudshandboek van het voertuig.
Andere mogelijke motorproblemen kunnen als volgt worden vastgesteld:
•
Als de manometerdruk tijdelijk met 4 "Hg daalt, kan dit een indicatie zijn van vastzittende klep-
pen. Verwijder de rubberen slang, voeg een paar druppels kruipolie toe aan de verdeler en test
opnieuw. Als de kleppen niet meer kleverig zijn, moeten ze worden gereinigd.
•
Een constant lage waarde op het meetapparaat kan duiden op een verschroeid ventiel of ver-
schroeide ventielen.
•
Als de wijzer van de drukmeter snel pulseert wanneer het motortoerental wordt verhoogd, kan
dit duiden op zwakke klepveren of slecht zittende kleppen.
•
Wanneer de wijzer van de meter pulseert maar constant blijft bij hogere snelheden, kan dit een
indicatie zijn van loszittende klepsteelgeleiders.
•
Als de wijzer van de meter langzaam daalt nadat de motor enkele keren per seconde is opge-
draaid, kan dit duiden op een verstopte geluiddemper. Indien de geluiddemper niet geblokkeerd
is, daalt de wijzer van het meetapparaat kortstondig naar nul.
•
Als de wijzer bij elk motortoerental op 12 "Hg blijft staan, kan dit duiden op een vertraagde
kleptiming.
•
Test de starter door de gasklep volledig te sluiten en de motor te starten. De wijzer van de
manometer moet onmiddellijk stijgen tot 22 "Hg (groene gebied). Als de wijzer van het meetap-
paraat op 3 tot 6 "Hg blijft staan, kan dit duiden op een verbrande stijgbuis of een niet gesloten
smoorklep. Er kunnen ook luchtlekkages zijn in het inlaatspruitstuksysteem.
https://www.XPOtool.com
The Tool Experts
Artikel 51986
pagina 5
01 2024-1