AF-fijnafstelling
Verfijn de scherpstelling voor maximaal 20 objectieftypen. Gebruik
alleen indien vereist; AF-fijnafstelling wordt in de meeste situaties
afgeraden en kan hinderen bij normale scherpstelling. Automatische
fijnafstelling is beschikbaar in livebeeld. Wij raden u aan fijnafstelling uit
te voeren bij een scherpstelafstand die u vaak gebruikt; als u
fijnafstelling van de scherpstelling uitvoert bij bijvoorbeeld een korte
afstand dan vindt u dit mogelijk minder effectief bij langere afstanden.
Optie
• Aan: Schakel AF-afstelling in.
AF-fijnafstelling
(Aan/Uit)
• Uit: Schakel AF-afstelling uit.
Stel AF in voor het huidige
objectief (alleen CPU-objectie-
ven). Druk op 1 of 3 om een
waarde te kiezen tussen +20 en
Opgeslagen
–20. Waarden voor maximaal
waarde
20 objectieftypes kunnen wor-
den opgeslagen. Er kan voor
elk type objectief slechts één
waarde worden opgeslagen.
Kies de waarde voor AF-afstel-
ling die wordt gebruikt als er
geen eerdere opgeslagen
Standaard
waarde bestaat voor het hui-
dige objectief (alleen CPU-
objectieven).
Geef de eerder opgeslagen waar-
den voor AF-afstelling weer. Om
een objectief uit de lijst te wissen,
markeer het gewenste objectief
en druk op O (Q). Om de identifi-
catie van een objectief te wijzigen
(om bijvoorbeeld een identificatie
Opgeslagen
te kiezen die gelijk is aan de twee
waarden tonen
laatste cijfers van het serienummer van het objectief om
onderscheid te maken met andere objectieven van hetzelfde
type, aangezien Opgeslagen waarde slechts met een objec-
tief van elk type kan worden gebruikt), markeer het gewenste
objectief en druk op 2. Het rechts getoonde menu wordt
weergegeven; druk op 1 of 3 om een identificatie te kiezen
en druk op J om wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
G-knop ➜ B setup-menu
Beschrijving
Plaats het scherpstel-
punt weg van de
camera.
Plaats het
scherpstelpunt
dichter bij de camera.
Huidige
waarde
Vorige waarde
131
Menugids