5. Beeldstabilisator
U kunt de beeldstabilisator in de AF- en de MF-modus gebruiken.
Zet de STABILIZER-
schakelaar op ON.
Als u de
●
●
beeldstabilisatorfunctie niet
wilt gebruiken, zet u de
schakelaar op OFF.
Selecteren van de
beeldstabilisatormodus.
MODE 1: Corrigeert trillingen in
●
●
alle richtingen. Deze modus is
vooral effectief bij het fotograferen
van stilstaande onderwerpen.
MODE 2: Corrigeert verticale
●
●
trillingen van de camera bij opnamen
waarbij onderwerpen in een
horizontale richting worden gevolgd;
en corrigeert horizontale trillingen
van de camera bij opnamen waarbij
onderwerpen in een verticale richting
worden gevolgd.
MODE 3: Corrigeert trillingen
●
●
alleen tijdens de belichting.
Tijdens het pannen van opnamen
worden trillingen tijdens de
opname slechts in één richting
gecorrigeerd, gelijk aan MODE 2.
Druk eerst de ontspanknop
half in, neem vervolgens de
foto door de knop helemaal
in te drukken.
MODE 1, 2: Stabiliseer het
●
●
beeld in de zoeker en maak
stabilisatie mogelijk door
de ontspanknop half in te
drukken.
MODE 3: Start de berekening
●
●
van de stabilisatie door
de ontspanknop half in te
drukken en maak vervolgens
stabilisatie mogelijk door de
knop helemaal in te drukken.
NLD-7