452237.69.02 · 05/2013 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP S 50 ID - WWP S 75 ID
7 Montage
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De 4-aderige elektrische kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp wordt
van de stroommeter van de warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien
vereist) in de warmtepomp geleid (voadingsspanning zie handleiding warmte-
pomp).
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
OPGELET!
ACHTUNG
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het opstarten van
de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende aanwijzing wordt in de
warmtepompmanager weergegeven (bedrading aanpassen).
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een alpolige
afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. EVB-veiligheidsscha-
kelaar, contactor) en een alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling voor alle
buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek volgens toestelinformatie).
2. De 3-aderige elektrische kabel voor de warmtepompmanager (verwarmingsrege-
laar N1) wordt in de warmtepomp geleid. Aansluiting van de stuurleiding aan het
schakelpaneel van de warmtepomp via de klemmen X2: L/N/PE.
De kabel (L/N/PE~230 V, 50 Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar afgetakt resp. op
de huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de ener-
giebedrijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met hoofdcontacten en een hulpcontact moet
op de capaciteit van de warmtepomp passen en door de klant geïnstalleerd wor-
den.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar wordt van de klemmenstrook
X3/G naar de inplugstekker X3/ID3 doorgelust. LET OP! Lage spanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WB) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geënstalleerd worden. De besturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K20
5. De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de waterverwarmer moet bij
de capaciteit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De be-
sturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via de klemmen
X2/N en X2/K21.
6. De contactoren uit punten 3;4;5 worden in die stroomdistributie geïntegreerd.
7. Alle geïnstalleerde elektrische leidingen moeten als duurzaam en stevige bedra-
ding uitgevoerd zijn.
8. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt via het contact N1-J13/NO5 aange-
stuurd. Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M13 en X2/N. Bij gebruik van pom-
pen die de schakelcapaciteit van de uitgang overstijgen, moet een koppelrelais
tussengeschakeld worden.
9. De additionele circulatiepomp (M16) wordt via het contact N1-J16/NO9 aange-
stuurd. Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M16 en X2/N. Een koppelrelais is in
deze uitgang reeds geïntegreerd.
10. De sanitairwateroplaadpomp (M18) wordt via het contact N1-J13/NO6 aange-
stuurd. Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M13 en X2/N. Bij gebruik van pom-
pen die de schakelcapaciteit van de uitgang overstijgen, moet een koppelrelais
tussengeschakeld worden.
11. De grond- resp. bronpomp (M11) wordt via het contact N1-J12/NO3 aange-
stuurd. Aansluitpunten voor de pomp zijn X2/M11 en X2/N. Een koppelrelais is in
deze uitgang reeds geïntegreerd.
12. De terugloopvoeler (R2) is bij de warmtepomp voor binnenopstelling geïntegreerd.
De aansluiting aan de WPM gebeurt aan de klemmen: X3/GND en X3/R2.
13. De buitenvoeler (R1) wordt aan de klemmen X3/GND en N1-X3/R1 vastgeklemd.
14. De warmwatervoeler (R3) is bijgevoegd bij de waterverwarmer en wordt aan de
klemmen GND en X3/R3 vastgeklemd.
16