Veiligheidsinstructies
Voor aansluiting en werking
• De apparaten worden volgens de geldende veiligheidsvoorschriften
gebouwd.
• Aansluiting op het net, onderhoud en reparatie van het apparaat mogen
alleen door een erkend vakman volgens de geldende veilig-
heidsvoorschriften worden uitgevoerd. Ondeskundig uitgevoerde
werken vormen een risico voor uw veiligheid.
Voor de kookplaat
• Wegens de zeer snelle reactie bij een hoog ingestelde kookstand
(powerstand) de inductiekookplaat niet zonder toezicht
gebruiken!
• Houd bij het koken rekening met de hoge opwarmsnelheid van de
kookzones. Vermijd het leegkoken van pannen omdat daarbij het
gevaar bestaat dat de pannen oververhit raken!
• Plaats geen lege potten en pannen op de ingeschakelde kookzones.
• Wees voorzichtig bij het gebruik van bain-marie pannen. Bain-marie
pannen kunnen onbemerkt leegkoken! Dat veroorzaakt beschadigingen
aan de pan en aan de kookplaat. De fabrikant kan hiervoor niet
aansprakelijk worden gesteld!
• Schakel een kookzone na gebruik altijd onmiddellijk met de bijhorende
Aan/Uit-toets
uit en niet alleen met de panherkenning.
• Oververhitte vetstoffen en olie kunnen spontaan ontbranden. Bij het
bereiden van gerechten met vet en olie steeds in de buurt blijven.
Brandend vet of olie nooit met water blussen! Een deksel op de pan
leggen, kookzone uitschakelen.
• De keramische plaat is zeer resistent. Zorg er niettemin voor dat er
geen harde voorwerpen op de keramische plaat vallen. Puntvormige
slagbelastingen kunnen de kookplaat doen breken.
• Bij scheuren, barsten of een breuk in de keramische kookplaat het
apparaat onmiddellijk buiten bedrijf stellen. Onmiddellijk de
huishoudzekering uitschakelen en de klantenservice contacteren.
• Als de kookplaat door een defect in de sensorregeling niet meer kan
worden uitgeschakeld, onmiddellijk de huishoudzekering uitschakelen
en de klantenservice contacteren.
• Voorzichtig bij het werken met losse apparaten! Netsnoeren mogen
niet met de hete kookzones in contact komen.
• De keramische kookplaat mag niet worden gebruikt om er voorwerpen
op neer te leggen!
• Geen aluminiumfolie of kunststof op de kookzones leggen. Alles wat
kan smelten uit de buurt van de hete kookzone houden, bijv. kunststof,
folie, in het bijzonder suiker en gerechten met een hoog suikergehalte.
Suiker onmiddellijk met een schraapmes van de kookplaat verwijderen
zolang deze nog warm is, om beschadigingen te vermijden.
• Metalen voorwerpen, zoals keukengereedschap of bestek, mogen niet
op het oppervlak van de inductiekookplaat blijven liggen omdat ze heet
kunnen worden.
• Geen brandgevaarlijke, licht ontvlambare of vervormbare voorwerpen
direct onder de kookplaat leggen.
• Opgelet met metalen voorwerpen die op het lichaam worden gedragen:
als ze in de directe nabijheid van de inductiekookplaat komen, kunnen
ze heet worden. Voor niet-magnetiseerbare voorwerpen (bijv. gouden
of zilveren ringen) geldt dit niet.
• Maak geen ongeopende conservenblikken of compoundverpakkingen
op de kookplaat warm. Dergelijke verpakkingen kunnen exploderen!
• Het is belangrijk dat de tiptoetsen schoongehouden worden, omdat
verontreinigingen door het apparaat als vingercontact kunnen worden
herkend. Nooit voorwerpen (pannen, vaatdoeken, enz.) op de tiptoetsen
leggen!
Als pannen tot over de tiptoetsen overkoken, is het aanbevolen op de
UIT-toets te drukken.
• Hete potten en pannen mogen de tiptoetsen niet afdekken. In dat geval
wordt het apparaat automatisch uitgeschakeld.
• Als er zich in de woning huisdieren bevinden die aan de kookplaat
kunnen, moet de kinderbeveiliging worden geactiveerd.
• Als bij inbouwfornuizen de pyrolysefunctie wordt gebruikt, mag de
inductiekookplaat niet worden gebruikt.
Voor personen
• Opgelet!
Personen die niet vertrouwd zijn met de inbouwkookplaat mogen er
alleen onder toezicht mee werken. Kleine kinderen steeds uit de buurt
houden en ervoor zorgen dat ze niet met het apparaat spelen.
• Let op!
De oppervlakken van verwarmings- en kookzones worden bij het
werken heet. Daarom moeten kleine kinderen principieel uit de buurt
worden gehouden.
• Personen met pacemakers of geïmplanteerde insulinepompen moeten
zich ervan verzekeren dat hun implantaten niet door het inductieveld
worden beïnvloed (het frequentiebereik van het inductieveld bedraagt
20-50 kHz).
37