5.3.2
Stuurlucht aansluiten
Sluit de stuurluchtaansluitleiding, indien aanwezig, aan op de stuurluchtaanslui-
ting (X) van de compressor. Let op de informatie over de aansluiting in de algeme-
ne tekening.
5.3.3
Inlaatleiding en de uitlaatleiding aansluiten
Sluit de inlaat- en uitlaatleidingen op de juiste manier aan op de overeenkomstige
compressoraansluitingen (A en B). Let op de informatie over de aansluiting in de
algemene tekening.
5.3.4
Aparte lekleiding aansluiten
Als een lekaansluiting (Z) aanwezig is, kan daar op geschikte wijze een lekleiding
worden aangesloten. Let op de informatie over de aansluiting in de algemene te-
kening.
5.3.5
Uitlaatluchtdemper monteren
Als de luchtafvoeraansluiting van de compressor niet afzonderlijk is voorzien van
leidingen, moet de meegeleverde uitlaatluchtdemper op de overeenkomstige
aansluiting (E) worden gemonteerd.
5.4
Inbedrijfstelling
5.4.1
Vereisten voor inbedrijfstelling
Neem de instructies en de algemene tekening van het product in acht.
Daarnaast moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
–
–
–
–
Gevaar voor letsel door verkeerde installatie van de compressor!
Een onjuiste installatie van de compressor kan ongevallen met ernstig of dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
► De toelaatbare drukken aan de inlaat en uitlaat van de compressor mogen
0000000455 - 001 - NL
Het product moet onbeschadigd zijn.
Het product moet stevig worden bevestigd.
De aansluitingen moeten correct worden geïnstalleerd.
De aansluitleidingen moeten vrij van schade zijn.
WAARSCHUWING
de max. toegestane bedrijfsdruk van de compressor niet overschrijden.
Montage
22