Thermostaat bedienen en programmeren via de App
De thermostaat kunt u via de APP bedienen en programmeren. Alle menu items vindt u via
de instellingen knop rechts:
U kunt de volgende instellingen aanpassen:
•
Sensor switch: pas de gebruikte sensor aan (Ruimtesensor, vloersensor of beide sensoren)
•
Room temp compensation: Kalibreer de weergegeven kamertemperatuur
•
Floor temp compensation: Kalibreer de weergegeven vloertemperatuur
•
Temp Difference: stel in bij welk temperatuurverschil de thermostaat schakelt
•
°F/°C: Kies de gewenste temperatuureenheid (F: Fahrenheit; C: Celcius)
•
Edit: programma aanpassen
Programmamodus, Vakantie of Hold modus
Via de
knop kunt u de modus van de thermostaat aanpassen.
Toetsblokkering
Met de
knop blokkeert u de toetsen op de thermostaat.
Algemene instellingen
Via de toets kunt u de algemene instellingen van de thermostaat aanpassen:
•
Device name: Naam van de thermostaat. Geef de thermostaat een
eigen naam zodat u deze herkent.
•
Device sharing: deel de thermostaat met leden van uw familie of uw huisgenoten.
•
Device info: Device ID.
•
Create Group: Groepeer thermostaten om deze tegelijkertijd te bedienen.
Smart functies / scenes (alleen mogelijk bij gebruik van Tuya Smart App)
Het is mogelijk om een apparaat automatisch opdrachten te laten uitvoeren op basis van verschillende
condities, zoals het weer, tijd, of de status van het apparaat.
Hieronder worden een voorbeeld uitgewerkt. Onderstaande voorbeeld scenes zijn volledig naar uw
persoonlijke voorkeuren aan te passen. De mogelijkheden voor het instellen van deze scenes zijn
eindeloos, en worden ook steeds verder uitgebreid. Bekijk alle mogelijkheden in de app.
Algemene instructies voor het instellen van de smart scenes
1. Open het "Smart" menu in de APP.
2. Klik op het oranje + teken rechtsboven om een scene toe te voegen.
3. Stel de conditie in (bijvoorbeeld: bij wijziging locatie, status van het apparaat, of op basis van
tijd).
4. Specificeer de gekozen conditie.
5. Selecteer het apparaat dat een opdracht moet uitvoeren.
6. Specificeer de opdracht die het apparaat moet uitvoeren.
7. Controleer de gegevens.
8. Geef via "validatietijdsegment" aan wanneer de conditie gemonitord dient te worden.
9. Sla de opdracht op.
12