User Manual of Network Video Recorder
2. Selecteer het tabblad NAT om de interface voor poorttoewijzing te openen.
3. Schakel het selectievakje
4. Stel het toewijzingstype in de vervolgkeuzelijst in op Handmatig of Auto.
OPTIE 1: Automatisch
Als u Auto selecteert, hebben de poorttoewijzingsitems het kenmerk Alleen-lezen. De externe poorten
worden automatisch ingesteld via de router.
Stappen:
1) Selecteer Auto in de vervolgkeuzelijst voor het toewijzingstype.
2) Klik op de knop Toepassen om de instellingen op te slaan.
3) Klik op de knop Vernieuwen om de meest recente status van de poorttoewijzing op te halen.
OPTIE 2: Handmatig
Als u Handmatig selecteert als toewijzingstype, kunt u de externe poort naar wens aanpassen door op
te klikken om het dialoogvenster met instellingen voor de externe poort te activeren.
Stappen:
1)
Selecteer Handmatig in de vervolgkeuzelijst voor het toewijzingstype.
2)
Klik op
om het dialoogvenster met instellingen voor de externe poort te activeren. Configureer
het externe poortnummer voor de serverpoort, HTTP-poort, RTSP-poort en HTTPS-poort.
U kunt het standaardpoortnummer gebruiken of dit aanpassen aan uw voorkeuren.
In Externe poort wordt het poortnummer voor poorttoewijzing in de router aangegeven.
De waarde van het RTSP-poortnummer moet 554 zijn of tussen 1024 en 65535 liggen. De
waarde van de andere poorten moet tussen 1 en 65535 liggen. Daarnaast moeten de waarden van
elkaar verschillen. Als meerdere apparaten met UPnP™-instellingen onder dezelfde router zijn
geconfigureerd, moet de waarde voor het poortnummer voor elk apparaat uniek zijn.
Figure 11. 23 Interface voor UPnP™-instellingen
in om UPnP™ in te schakelen.
Figure 11. 24 Instellen van UPnP™ voltooid - Auto
171