4.
Aanwijzing voor de bediening
4.1
Looprichting van de roeren
Voor de eerste vlucht van het model moet beslist de looprichting van elk roer gecontroleerd
worden.
Hoogteroer
Als de hoogteroerknuppel op de zender naar achteren getrokken wordt moet het hoogteroer
naar boven uitslaan. Als de hoogteroerknuppel naar voren gedrukt wordt moet de hoogteroer
naar beneden uitslaan.
Zijroer
Het model wordt van achteren bekeken. Wordt de zijroerknuppel op de zender naar links
bewogen, moet het zijroer naar links uitslaan. Overeenkomstig gebeurt dit voor de andere
kant.
Rolroer
Het model wordt van achteren bekeken. Wordt de rolroerknuppel op de zender naar links
bewogen, moet de linker rolroerklep naar boven en de rechter rolroerklep naar beneden
uitslaan. Overeenkomstig gebeurt dit voor de andere kant.
Motor
Als de gasknuppel in de vrijloop- positie gebracht wordt, moet de motor stilstaan. Bij volgas
moet de motor het maximale toerental bereiken.
4.2
Startprocedure
•
Start principieel steeds tegen de wind in.
•
Controleer alle functies van elk roer voor iedere start.
•
Geef volgas en corrigeer vlak boven de grond alleen met kleine stuurbewegingen.
•
Klim met een vlakke hoek.
4.3
Landing
•
Verminder het motorvermogen en vlieg op een afstand van 30 m met rugwind parallel tot
de landingsbaan.
•
Maak een 90° - bocht in richting landingsbaan en verminder steeds meer de hoogte.
•
Maak opnieuw een 90° - bocht, het vliegtuig vliegt nu direct in richting van de
landingsbaan.
•
Laat het vliegtuig nog meer dalen totdat het 1 m boven de landingsbaan zweeft.
•
Trek de hoogteroerknuppel iets krachtiger en houdt hem aangetrokken.
•
Hoe dichter het vliegtuig bij de grond komt, des te meer moet de hoogteroerknuppel
aangetrokken worden. Omdat het vliegtuig steeds langzamer wordt komt het haast
vanzelf op de landingsbaan neer.
7