nl De Bediening in essentie
Draai om de intensiefstand 2 in te stellen de bedie-
2.
ningsring rechtsom, totdat op het display ver-
schijnt.
a Het apparaat schakelt na ca. 6 minuten automatisch
in de ventilatorstand 3.
7.5 Intensiefstand uitschakelen
Draai de bedieningsring linksom.
▶
7.6 Naventilatie inschakelen
In de ventilatornaloop loopt het apparaat nog een tijdje
lang verder en het schakelt dan automatisch uit.
Druk op
.
▶
a Op het display verschijnt de resterende nalooptijd
van de ventilator.
a De naloop van de ventilator start in ventilatie-
stand 1.
a Het apparaat wordt na ca. 10 minuten automatisch
uitgeschakeld.
7.7 Nalooptijd instellen
U kunt een nalooptijd van 1 tot 99 minuten instellen.
Draai de bedieningsring rechtsom om de nalooptijd
1.
te verlengen
Draai de bedieningsring linksom om de nalooptijd te
2.
verkorten.
7.8 Naventilatie uitschakelen
Druk op
.
▶
a Het apparaat draait in de vooraf gekozen ventilator-
stand.
7.9 Sensorgevoeligheid
In de automatische stand herkent een sensor in het ap-
paraat de intensiteit van de kook- en bakluchtjes. Af-
hankelijk van de sensorgevoeligheid wordt de optimale
ventilatorstand automatisch ingeschakeld. Reageert de
sensorbesturing te zwak of te sterk, kunt u de instelling
van de sensorgevoeligheid wijzigen.
¡ Fabrieksinstelling: 6
¡ Laagste instelling: 1
¡ Hoogste instelling: 10
7.10 Sensorgevoeligheid instellen
Vereiste: Het apparaat is uitgeschakeld.
Houd
ingedrukt.
1.
a Na ca. 1 seconde wordt de instelling weergegeven.
Kies de instelling met de bedieningsring.
2.
Laat
los om de instelling op te slaan.
3.
7.11 Verlichting inschakelen
De verlichting kunt u onafhankelijk van de ventilatie in-
schakelen en uitschakelen.
8
Druk op
.
▶
7.12 Helderheid instellen
Houd
zolang ingedrukt tot de gewenste helder-
▶
heid bereikt is.
7.13 Tussenpositie van de filterafdekking
instellen
Bij sommige apparaten is een tussenstand van de fil-
terafdekking mogelijk. Bij bijzondere sterke geur- en
dampontwikkeling kan de tussenstand worden ge-
bruikt.
De filterafdekking in het midden vastpakken en
▶
voorzichtig openen.
7.14 Verzadigingsindicatie
Wanneer de vetfilters of geurfilters verzadigd zijn, knip-
peren na het uitschakelen van het apparaat de desbe-
treffende symbolen.
Reinig de verzadigde vetfilters en houd daarbij de reini-
gingsinstructies in deze handleiding aan.
Vervang het verzadigde geurfilter en houd daarbij de
instructies in de meegeleverde handleiding aan.
Houd bij regenereerbare geurfilters de instructies in de
bijgevoegde handleiding aan.
7.15 Verzadigingsindicatie resetten
Na het reinigen van de vetfilters of na het vervangen
van de geurfilters kan de verzadigingsindicatie worden
teruggezet.
Vereisten
¡ Na het uitschakelen van het apparaat verschijnt op
het display
voor vetfilter.
¡ Na het uitschakelen van het apparaat verschijnt op
het display
voor geurfilter.
Om de verzadigingsindicatie voor vetfilter terug te
1.
zetten,
indrukken.
Om de verzadigingsindicatie voor geurfilter terug te
2.
zetten,
indrukken.
a De verzadigingsindicatie wordt teruggezet.
7.16 Verzadigingsindicatie instellen
De verzadigingsindicatie moet afhankelijk van de ge-
bruikte filter worden ingesteld.
Vereiste: Het apparaat is uitgeschakeld.
ingedrukt houden.
1.
Draai de indicatie met de bedieningsring op
‒
om de circulatiefunctie (niet regenereerbaar filter)
in te stellen.
Draai de indicatie met de bedieningsring op
‒
om de circulatiefunctie (regenereerbaar filter) in
te stellen.
Draai de indicatie met de bedieningsring op om
‒
de luchtafvoerfunctie in te stellen.
Laat
los om de instelling op te slaan.
2.