Houd de slangkoppeling bij het verwijderen altijd stevig vast om letsel door een wegvliegende slang te
▪
voorkomen.
Controleer alle aansluitingen. Alle toestellen, koppelingen en slangen moeten qua druk en luchtstroom
▪
overeenstemmen met de parameters van het toestel. Een te lage druk schaadt de werking van het
toestel, een te hoge druk kan schade aan eigendommen en persoonlijk letsel veroorzaken. Bescherm
de slangen tegen knikken, oplosmiddelen en scherpe randen.
Zorg ervoor dat de slangklemmen altijd goed vastzitten. Losse of beschadigde slangklemmen kunnen
▪
ongecontroleerd lucht laten ontsnappen.
Vervang een beschadigde slang onmiddellijk. Een defecte toevoerleiding kan ertoe leiden dat een
▪
persluchtslang ronddraait en letsel veroorzaakt.
Adem de uitlaatlucht niet rechtstreeks in.
▪
De slang moet ontworpen zijn voor ten minste 150% van de in het systeem gegenereerde maximumdruk.
▪
Het gereedschap en de toevoerslang moeten voorzien zijn van een slangkoppeling die het mogelijk
▪
maakt de druk van de koppelslang volledig te ontlasten bij het ontkoppelen.
WAARSCHUWING! Een te klein persluchtsysteem vermindert de efficiëntie van uw machine.
▪
Voorkom dat de uitlaatlucht in uw ogen komt. De uitlaatlucht van het toestel kan water, olie,
▪
metaaldeeltjes of onzuiverheden van de compressor bevatten. Dit kan uw gezondheid
schaden.
Richt de luchtstraal niet op mensen, dieren of uw lichaam.
▪
Houd dieren op afstand van de werkplek
▪
De luchtinlaten van de compressor en de luchtpomp mogen niet worden afgedekt.
▪
Open of manipuleer geen onderdelen van de compressor en de luchtpomp. Neem contact op met
▪
een erkend servicecentrum.
Draag gehoorbescherming. Blootstelling aan lawaai kan gehoorverlies veroorzaken.
▪
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES VOOR BATTERIJEN EN LADER
Batterijen
Probeer het nooit te openen.
▪
Bewaar het niet op plaatsen waar de temperatuur hoger kan zijn dan 40°C (104°F).
▪
Laad alleen op bij omgevingstemperaturen tussen 4°C en 40°C (39,2°F en 104°F).
▪
Gebruik voor het opladen alleen de meegeleverde oplader.
▪
Bewaar uw batterijen op een koele, droge plaats (5°C-20°C/41°F-68°F). Bewaar de batterijen
▪
nooit in ontladen toestand.
Voor Li-ion batterijen is het beter ze regelmatig te ontladen en op te laden (minstens 4 keer per
▪
jaar). De ideale lading voor langdurige opslag van uw Li-ion batterij is 40% van de capaciteit.
Volg bij het weggooien van batterijen de instructies in het hoofdstuk "Bescherming van het milieu".
▪
Veroorzaak geen kortsluiting. Als de positieve (+) en negatieve (-) pool rechtstreeks of per ongeluk
▪
in contact komen met metalen voorwerpen, wordt de batterij kortgesloten en gaat er een sterke
stroom lopen, waardoor warmte wordt opgewekt die de behuizing kan doen scheuren of brand kan
veroorzaken.
Niet verwarmen. Als batterijen worden verwarmd tot boven 100°C (212°F), kunnen de
▪
verzegelende en isolerende separatoren en andere polymeercomponenten beschadigd raken, met
lekkage van elektrolyt en/of interne kortsluiting tot gevolg, wat weer kan leiden tot
9
ORIGINELE INSTRUCTIES >
NL