Opbouw
1)
Bevestig de afvoerslang ( C) aan de afvoeropening van het reservoir (I).
2)
Steek het afvoerfilter (D) op de afvoerslang ( C).
3)
Monteer de zuigslang (L) op de zuigsteun (H).
4)
Naar behoefde steekt u de verlengingsbuizen (M) in elkaar (4 verlengmogelijkheden)
en verbindt u deze met de zuigslang (L).
5)
Steek de zuigmond (O) op de verlengde buis (M).
•
Let er op, dat de afvoerslang zo geplaatst is, dat het afgezogen slibwater op de
gewenste plaatst terechtkomt (bijv. opvangbak of afvoergoot). Hierbij mag de
afvoerslang niet naar boven gericht zijn. Normaal wordt op het einde van de slang het
afvoerfilter (D) geplaatst om grove slibpartikels op te vangen.
•
Gebruik het apparaat nooit zonder een geschikt filter ®.
•
Leidt de zuigbuis (M) in het water totdat de zuigmond (O) de grond raakt.
•
Zet de schakelaar (B) op (=) AUTOMATISCH om het apparaat in te schakelen.
•
Neem in acht dat het apparaat met 20 seconden vertraging inschakelt. In deze tijd
kunt u de zuigbuis op de juiste plaats in het water brengen.
•
Na een werkingsinterval van ca. 50 seconden schakelt zich de slibzuiger ongeveer
50 s uit om het reservoir automatisch leeg te maken.
•
Met deze tijdsinterval zal het apparaat nu permanent werken.
•
Als het maximale waterniveau bereikt is, stijgt de vlotter in het hoofdgedeelte omhoog
en sluit hierdoor de beveiliging, de zuigprocedure wordt onderbroken.
•
Door het afvoerfilter (D) welke op de afvoerslang gemonteerd is, zal het gehele
opgezogen vuile water afgevoerd en de grove vuilpartikels opgevangen worden.
•
Maak het afvoerfilter tijdens de werkzaamheden af en toe schoon, maar zeker nadat
de werkzaamheden beëindigd zijn.
•
Als u de werkzaamheden wilt onderbreken of beëindigend, zet u de schakelaar op
positie (O) OFF. Trek de netstekker uit het stopcontact zolang u het apparaat niet
gebruikt.
•
Het apparaat kan ook voor het opzuigen van vocht in reservoirs gebruikt worden.
Hiertoe moet de afvoer met de stop (H) afgesloten worden.
6.
Onderhoud
LET OP: koppel het apparaat af van de stroombron voordat er onderhouds-
werkzaamheden uitgevoerd worden.
Gebruik geen agressieve oplosmiddelen of reinigingsmiddelen.
•
Verwijder alle vuil en water uit het reservoir (I).
•
Maak het filter ( R) schoon. De schoonmaakintervallen zijn afhankelijk van de
vervuilingsgraad van het water.
•
Controleer of het afvoerfilter (D) de waterafvoer niet belemmert.
•
Controleer of de vlotter zich vrij kan bewegen en maak deze indien nodig ook schoon.
7