4
INSTALLATIE
WAARSCHUWING
Zorg er voor dat alle spanningbronnen
gedurende de installatie zijn
uitgeschakeld of afgekoppeld.
4.1
Algemeen
De bedrading dient aan de onderzijde van de
behuizing te worden doorgevoerd via de
uitneembare kabeldoorvoeren
De ingangen bevinden zich aan de onderin de
behuizing aam de linkerzijde De bedrading van
de afgaande groepen moet rechtstreeks op de
zekeringautomaten worden aangesloten. Zie
figuur
4
voor
een
aansluitingen
De schroefklemmen om het bedieningspaneel
aan te sluiten bevinden zich bovenin de
behuizing.
N
N
-------------------------------------------- UITGANGEN -------------------------------------------
------------------INGANGEN----------------
Figuur 4
24
overzicht
van
deze
L1
N
L1
L1
N
L1
4.2
Aderdoorsnee
Gebruik voor een veilige installatie kabel met de
juiste aderdoorsnee. Gebruik in geen geval
draad met een dunnere kern; de draad wordt
dan te warm bij grote stromen. Dit kan leiden tot
gevaarlijke situaties zoals kortsluiting en in het
uiterste geval zelfs tot brand. Met de volgende
vuistregel kunt u de juiste kerndoorsnee
bepalen: gebruik per 6 à 7 Ampère 1 mm
kerndoorsnee (alleen bij wisselspanning).
Voorbeeld:
16A: 16/6 = 2.7 mm
16/7 = 2.3 mm
WAARSCHUWING
Gebruik kabel met de juiste
aderdoorsnee!
N
L1
N
L1
Juli 2005 / System Switch 4 - 4.5kW en 6kW / NL
2
2
→ gebruik 2.5mm
N
L1
N
L1
N
L1
N
L1
2
2