GN1K N
5. CONTROLES
5.01 Voor de eerste inbedrijfstelling
Bij een eerste inbedrijfstelling dienen volgende voorzorgsmaatregelen getroffen te worden:
a) het circuit dient zuiver te zijn en op de juiste druk;
b) er mogen geen brandstof- of waterlekken zijn;
c) de electrische voeding dient correct te zijn;
d) de schouwaansluiting moet dicht zijn;
e) zorg ervoor dat er zich geen ontvlambaar materiaal bij de ketel bevindt;
f) de brander in verhouding tot het vermogen van de ketel brengen;
g) afsluitkranen openen.
5.02 Eerste inbedrijfstelling
De hierboven vermelde controles uitvoeren; daarna de eerste inbedrijstelling als volgt uitvoeren:
Nakijken of de mazoutkraan opengedraaid is.
De regelaquastaat op de gewenste temperatuur plaatsen.
Stroom geven aan de schakelaar naar ketel en het bedieningsbord.
Nu ontsteekt de brander en kan het toestel werken.
5.03 Controle na ontsteking
Na de eerste ontsteking is het goed te controleren dat:
- de brander correct functioneert (met speciale apparaten uit te voeren)
- de werking van de aquastaten correct is
- het water in de installatie circuleert
- het afvoeren van de rookgassen correct gebeurt.
5.04 Stilstand
Bij korte perioden van stilstand volstaat het om de schakelaar van het bedieningsbord uit te schakelen.
Ingeval de installatie voor een langere periode niet wordt gebruikt, dient men naast de uitschakeling van
bovenvermelde schakelaar eveneens de mazoutkraan te sluiten. Bij langere perioden van stilstand gedurende de
winter is het noodzakelijk om een antivriesmiddel bij de installatie te voegen, dit om eventule vriesschade te
voorkomen.
18