TT-DEC – gebruiksaanwijzing
„besturingsklok" potentiometer op 10:00 uur. Op deze manier kan de
optimale instelling van de „besturingsklok" potentiometer worden gevonden,
waarbij na elke >Turn< opdracht de draaibrug zeker 180 graden draait.
5. Mbv. potentiometer P2 „Brugsnelheid (Speed)" kunt u de draaisnelheid van
de brug evt. wijzigen. Daarbij zou het klikken per spooraansluiting in het
vervolg hoorbaar moeten zijn. Verander de draairichting van de brug mbv. de
opdracht
>Draairichting<
potentiometer P2.
6. Controle: Na volgende >Turn< opdrachten in beide richtingen met en zonder
loc zou de draaischijf steeds met 180 graden naar dezelfde spooraansluiting
moeten draaien. Zonodig herhaalt u het ijken zoals onder 1. t/m 5. beschreven
met een iets hogere draaisnelheid. Draait de brug in beginsel zeer
ongelijkmatig, controleer dan het mechaniek van de draaischijf.
4.3. Spooraansluitingen programmeren:
Let a.u.b. op het volgende: Pas wanneer u overeenkomstig hoofdstuk 4.2 de
draaisnelheid hebt ingesteld en het besturingstempo geijkt is, zodat de draaibrug
na iedere >Turn< opdracht in beide draairichtingen betrouwbaar over 180 graden
draait, kan met de programmering van de spooraansluitingen worden begonnen.
Met het programmeren van de spooraansluitingen richt u uw draaischijven-decoder
TT-DEC zo in, dat hij alle beschikbare spooraansluitingen kent en de draaischijf in
het latere bedrijf zich naar de gewenste spooraansluiting kan verplaatsen. Tijdens
de programmeerprocedure definieërt u een spooraansluiting als spoor 1, het zgn.
referentiespoor.
Programmeerprocedure:
1. Druk 2x kort op drukknop S1. De groene LED knippert.
2. Zend de opdracht >Input<. De rode LED dooft kort.
3. Verplaats de draaibrug mbv. de >Step< opdrachten (met of tegen de wijzers van
de klok in) naar spoor 1 (referentiespoor).
4. Zend de opdracht >Clear<, om de positie spoor 1 (referentiespoor) op te slaan.
De rode LED dooft kort.
5. Verplaats de draaibrug met de opdracht >Step< met de wijzers van de klok
mee naar de volgende gewenste spooraansluiting. Houdt daarbij evt. ook
rekening met afzonderlijke tegenoverliggende spooraansluitingen.
6. Sla de spooraansluitingen op met de opdracht >Input<. De rode LED dooft
kort.
7. Richt de volgende spooraansluitingen op dezelfde wijze in.
8. Heeft u alle spooraansluitingen geprogrammeerd, dan zend u de opdracht
>End<. De draaibrug verplaatst zich naar spoor 1 (referentiespoor) en de
programmeermodus word automatisch verlaten. Verplaatst de draaischijf zich
niet naar het gedefinieërde refentiespoor, herhaal dan de programmeerprocedure.
en
de
corrigeer
8
-
-
evt.
draaisnelheid
mbv.