1. Antivries-prealarm: bij het bereiken van een bepaalde waterintrede temperatuurdrempel naar de installatie wordt een
compressor stilgelegd, en als de temperatuur te laag blijft, wordt na een bepaald tijdsverloop ook de andere stilgelegd. Wanneer
de temperatuur weer stijgt worden de compressors door een automatische reset weer gestart.
2. Antivriesalarm: als de temperatuur onder de alarmdrempel daalt (die lager is dan de prealarmdrempel) worden de
compressoren onmiddellijk stopgezet.
3. Antivries verwarmingselementen: bij het overschrijden van de ingestelde temperatuurdrempel worden de
verwarmingselementen geactiveerd die de wisselaar van de verdamper tegen bevriezing beschermen.
BESTURING VAN CONDENSATIE VENTILATOREN
Het luchtdebiet van de condensatieventilatoren wordt geregeld op basis van de condensatiedruk, die door de daarvoor
bestemde opnemer wordt gemeten.
De ventilatoren zijn actief wanneer tenminste een van de twee compressoren actief is, tenzij de condensatie drukwaarde onder
een zekere waarde daalt, gedefinieerd als het Cut-Off punt (gewoonlijk 11 bar).
BEHEER VAN CIRCULATIEPOMP
Bij inschakeling van de unit, of indien deze op afstand op ON wordt gezet, wordt als eerste de circulatiepomp geactiveerd, en
alleen na het verlopen van de aftasttijd wordt de werking van de compressor vrijgegeven. Tijdens de eerste 20 sec. na het
starten van de pomp wordt geen rekening gehouden met de input van het debietalarm Op deze wijze heeft de pomp de tijd om
de vloeistofstroom naar regime op te voeren, en zo het vormen van belletjes te voorkomen. In het geval dat de unit op afstand
wordt uitgeschakeld zullen de compressor en de ventilator worden stopgezet terwijl de circulatiepomp nog 120 sec. in werking
wordt gehouden.