Plaatsings- en
bedieningsvoorschriften
5. Inbedrijfstelling en
bediening :
5.1 Voorwaarden :
Alvorens te beginnen met de
overslag van stoffen moet men
er zeker van zijn dat de over-
slagplaats correct in bedrijf is.
Voor het PROTECTOR-D
systeem geldt dat gecontro-
leerd moet zijn of de afsluit-
kleppen werken, of van de
bestuur- en signaleringseenheid
bijv. de open/dicht-schakelaar
werkt, of het buizenstelsel of de
vloeistofmelders het doen.
Daarvoor dient men de verder-
op in deze handleiding staande
"Test en onderhoudslijst" na te
lopen.
LET OP: Bij een
eventuele water-
dichtheidstest van
het bekken mag
men het bekken
maximaal tot de bovenkant van
de buizen in het bekken vullen.
In geen geval mag de aan-
drijving van de afsluitklep onder
water komen.
5.2 In bedrijfsteling :
Na de uit te voeren inspectie
van de overslagplaats:
Visuele controle van het
PROTECTOR-D bekken na het
optillen van het centrale deksel
van de afdekking:
- bij positief resultaat:
inschakelen van de
besturings-, signalerings-
eenheid resp. de
standschakelaar
- bij negatief resultaat:
reinigen van de PROTECTOR-
D, eventuele schade herstel-
len daarna inschakelen van de
besturings-, signaleringseen-
heid (zie het onderdeel
"besturings- en signalerings-
eenheid" op test - onderhouds-
lijst).
Wordt er tijdens het overslag- of
vulproces geen vloeistof
gemorst dan kan het systeem,
volgens de aanwijzingen in het
onderdeel "besturings- en signa-
leringseenheid" resp. "de stand-
schakelaar" (zie de test en
onderhoudslijst), de afsluitklep
weer openen.
Wordt er tijdens het overslag-
proces wel vloeistof gemorst
dan dient dit conform de geld-
ende voorschriften verwijderd
te worden.
5.3
Verontreinigingen
verwijderen:
Er zijn 3 mogelijkheden:
5.3.1 Regenwater in het
buizen stelsel:
Er zit regenwater in het
buizenstelsel en in de opvang-
ruimte van de PROTECTOR-D:
Hier moet de verantwoordelijke
die belast is met de veiligheid,
binnen het kader van zijn
wettelijke mogelijkheden
controleren of dit het geval is.
Zo ja – dan kan het
buizenstelsel geleegd worden
door de klep te openen.
5.3.2 Waterveront-
reinigende
vloeistoffen in het
buizenstelsel:
Na een calamiteit in het
systeem verzamelt de veront-
reinigende vloeistof zich eerst in
het buizenstelsel. Het volume
hiervan is afhankelijk van de
totale lengte en diameter van
de aanvoerleiding. Is de
gemorste hoeveelheid gering
dan wordt allereerst een
beroep gedaan op het volume
van het buizenstelsel en daarna
op het opvangvolume van de
PROTECTOR-D. De verwijdering
van waterverontreinigende
vloeistoffen mag uitsluitend
gedaan worden door een
daarin gespecialiseerd bedrijf.
De afsluitklep mag tijdens het
reinigen niet geopend worden!
5
5.3.3 Waterveront-
reinigende vloei-
stoffen in de
opvangruimte van
de PROTECTOR-D:
Loopt er tijdens een calamiteit
meer vloeistof weg dan de
capaciteit van het buizenstelsel
aankan dan loopt deze over in
de opvangruimte van de
PROTECTOR-D. Het opvangvo-
lume komt overeen met het
opgegeven volume van het
betreffende PROTECTOR-D
bekken.
De verwijdering van waterve-
rontreinigende vloeistoffen mag
uitsluitend gedaan worden door
een daarin gespecialiseerd
bedrijf. Het is beslist vereist dat
de voor de vul- en overslag-
plaats bevoegde verantwoord-
elijke alle veiligheidstechnische
(Ex-bescherming, persoonlijke
beschermingsmiddelen, instal-
latiebescherming) en waterbe-
schermingsmaatregelen laat
doorvoeren. De waterveront-
reinigende vloeistof moet
onmiddellijk verwijderd worden.
Voor het coatingssysteem
gelden de opgegeven verblijf-
stijden die in de lijst "toepas-
baarheid van de coatingssyste-
men" aangegeven zijn.