De planeetaandrijving bedienen (vervolg)
•
Gebruik het hulpstuk nooit op een machine die niet is uitgerust met een kantelbeveiligingsconstructie (ROPS)
en/of beschermconstructie tegen vallende voorwerpen (FOPS) en veiligheidssystemen voor de graafmachinist
(veiligheidsgordels of gelijkwaardige voorzieningen). Dit is echter niet van toepassing bij gebruik van dit hulpstuk op
een staande minilader.
•
Zorg ervoor dat u een gebied van minimaal 6 meter rond het werkgebied als gevaarlijk gebied afschermt voor
omstanders. Tijdens een werkende motor van de hoofdmachine mag niemand anders dan de graafmachinist het
werkgebied betreden.
•
Laat medewerkers op de bouwlocatie nooit op de boormast, planeetaandrijving, grondboor of de
grondboorverlenging klimmen of erop rijden, ook niet als ze stil staan, in bedrijf zijn of worden verplaatst.
•
Vermijd het werken op steile hellingen, waardoor de machine zou kunnen kantelen. Raadpleeg de
gebruikershandleiding en veiligheidshandleiding van uw machine voor de maximaal toegestane helling.
•
Verminder de snelheid bij het rijden over ruw terrein, op een helling of bij het draaien om te voorkomen dat de
machine kantelt.
•
Rijd alleen met de planeetaandrijving in een veilige transportstand om ongecontroleerde beweging te voorkomen.
Rijd langzaam over oneffen terrein en op hellingen.
•
Maak een boor, anker of verlengstukken die met de aandrijving zijn verbonden zo nodig vast met een ketting om
ongecontroleerd slingeren van de hulpstukken te voorkomen.
•
De rotatie van de boorsteel moet worden gestopt voordat secties worden toegevoegd of verwijderd, of voordat
aanpassingen aan de boorsteel of bemonsteringsapparatuur worden aangebracht.
•
De grondboren mogen alleen worden schoongemaakt als het draaimechanisme in neutraal staat en de grondboor
inactief is. Om vastzittende stukken grond tussen de schroeven van de grondboor te verwijderen, moeten spades
met lange steel worden gebruikt. Materialen zwaarder dan 10 kg moeten mechanisch of door twee personen worden
verplaatst.
•
Rijd niet in de buurt van greppels en opgravingen, enz. Dit kan het wegzakken daarin tot gevolg hebben.
•
Debiet- en manometers, fittingen en slangen moeten een continue bedrijfsdruk hebben die ten minste 25% hoger is
dan de hoogste drukwaarden van het systeem.
•
Alle boorwerkzaamheden moeten worden stopgezet in het geval van plaatselijke onweersbuien of blikseminslag.
Tijdens bedrijf moeten de weersomstandigheden worden gecontroleerd. De werkzaamheden moeten worden
gestaakt tijdens onweer of wanneer onweer op handen is.
5
Veiligheidsmaatregelen - Algemene informatie
11