Gebruikershandleiding
Uw installatie is in de meeste gevallen voorzien van aardlekschakelaars of aard-
lekautomaten. Een aardlekautomaat is een combinatie van een aardlekschakelaar
en een installatieautomaat. Als een defect apparaat onder stroom komt te staan
zorgt de aardlekschakelaar of aardlekautomaat ervoor dat de stroom onmiddellijk
wordt uitgeschakeld.
Het is daarom belangrijk de aardlekschakelaars en aardlek-automaten minimaal 1x
per maand te testen, door het indrukken van de testknop T. De aardlekschakelaar
of aardlekautomaat dient dan direct uit te schakelen. Bij weigering uw installateur
waarschuwen.
Elke groep in uw installatie is tegen overbelasting en kortsluiting beveiligd door
een installatieautomaat of aardlekautomaat.
Aardlekschakelaar
Indien een aardlekschakelaar uit zichzelf uitschakelt:
Schakel alle door de aardlekschakelaar
beveiligde installatieautomaten uit.
Schakel de aardlekschakelaar in.
Schakel de installatieautomaten één voor één
in. Zodra de groep waarin de storing optreedt,
wordt ingeschakeld, zal de aardlekschakelaar
weer uitschakelen. Deze groep uitgeschakeld
laten.
Schakel de aardlekschakelaar en de overige
groepen weer in.
Waarschuw uw installateur om het defecte
apparaat of de groep te laten nazien.
Aardlekautomaat
Indien een aardlekautomaat uit zichzelf uitschakelt:
Schakel alle apparaten die op deze groep zijn
aangesloten uit.
Schakel de aardlekautomaat in.
Schakel de apparaten één voor één weer in.
Zodra het apparaat waarin de storing optreedt,
wordt ingeschakeld, zal de aardlekautomaat
weer uitschakelen. Dit apparaat uitgeschakeld
laten.
Schakel de aardlekautomaat en de overige
apparaten weer in.
Waarschuw uw installateur om het defecte
apparaat te laten nazien.
Installatieautomaat
Indien een installatieautomaat (groep) uit zichzelf uitschakelt:
Schakel de installatieautomaat in. Indien de
installatieautomaat ingeschakeld blijft, werd het
uitschakelen waarschijnlijk veroorzaakt door een
(tijdelijke) overbelasting.
Indien de installatieautomaat (groep) opnieuw
uitschakelt:
Schakel alle apparaten die op deze groep zijn
aangesloten uit.
Schakel de installatieautomaat weer in.
Schakel de apparaten één voor één weer in.
Zodra het apparaat waarin de storing optreedt,
wordt ingeschakeld, zal de installatieautomaat
weer uitschakelen. Dit apparaat uitgeschakeld laten.
Schakel de installatieautomaat en de overige
apparaten weer in.
Waarschuw uw installateur om het defecte
apparaat te laten nazien.