Gebruikershandleiding PA olieafscheiders en slipvangputten beton
m. Afhankelijk van het exacte type kan het zijn dat bij hoge grondwaterstand, intensief zwaar verkeer, of
diepere plaatsing van de betonput extra voorzieningen dienen te worden getroffen. Neem, in geval van
dit soort omstandigheden, contact op met ESEP voor advies op maat. De beschikbare voorzieningen
zijn bijvoorbeeld de toepassing van staalvezels in de betonsamenstelling, een extra vloeistofdichte
afwerking tussen betonput en afdekplaat en/of een vloeistofdichte afwerking aan de binnenzijde van de
betonput. Verder dienen de nodige maatregelen rondom de betonput in de bouwput te worden getroffen
waaronder het plaatsen van een betonfundering dan wel verdeelplaat boven en onder de betonput. Let
erop dat de verdeelplaat over de put alleen mag afsteunen op ongeroerde grond en niet enkel op de
betonput en dat deze betonnen dekplaat de voeg tussen kopplaat en betonput dient te omsluiten, dit
om waterinsijpeling te voorkomen. Zie ook figuur 2. Een en ander is altijd afhankelijk van de plaatselijke
grondgesteldheid en ter beoordeling van een ter zake kundige constructeur.
n. Voor de typen PA-KMI 6015, 6020, 6030 en PA-KMCI 7015, 7020, 7030 geldt: voor het plaatsen van de
overgangsplaat, afdekplaat (indien niet vloeistofdicht voorgemonteerd) en/of opzetstukken dient de
bijgeleverde rubberen O-ring en/of afsluitring (Forscheda Pipe Seal) op de schachthals van de put/ het
opzetstuk aangebracht te worden. Voer voor het aanbrengen van de verpakte Forscheda Pipe Seal de
volgende werkzaamheden stap voor stap uit (zie figuur 3):
a. Plaats de rubberring conform schets
b. Spanning in de rubberring verdelen door (min. 4x) trekken op verschillende plaatsen
c. Centreer de afdekplaat of opzetstuk boven de rubberring en laat vervolgens de plaat of het
opzetstuk zakken
d. Controleer of er geen speling meer aanwezig is tussen de twee betondelen.
Bij het plaatsen van de afdekplaat dient men de plaats van de mangatopening(en) in de gaten te
houden. Bij excentrisch geplaatste opening(en) moet de markeringspijlen op de afscheider en de
afdekplaat op elkaar uitgericht worden zodanig dat het mangat altijd boven de vlotterinstallatie wordt
gecentreerd zodat deze goed toegankelijk blijft. De waterdichte verbinding is voltooid en men kan
doorgaan met het plaatsen van de putafdekking en/of opzetstukken.
o. De gietijzeren rand en deksels met betonvoet dienen tot maaiveldhoogte gesteld te worden door middel
van betonnen stelringen (verkrijgbaar in de hoogten: 200, 300 en/ of 500 mm hoog). De opbouw dient
vloeistofdicht te worden afgewerkt. Dit kan volgens twee methoden:
Methode 1: De onderlinge verbindingen vloeistofdicht afkitten met behulp van een KOMO-
gecertificeerde kit volgens BRL-K781/01 (BRL 2825) zoals SABA Sealer MBT (producent SABA
Dinxperlo B.V., Dinxperlo). De ondergrond dient eerst voorbehandeld te worden met een primer zoals
SABA Primer H17. De uitvoering dient te geschieden volgens de voorschriften behorende bij de KOMO-
gecertificeerde kit.
Methode 2: De onderlinge verbindingen met mortel verbinden, hierbij dienen 3 afstandshouders
geplaatst te worden (hoogte 10 mm) ten behoeve van een evenwichtige verdeling. Aan de binnen- en
buitenkant afvoegen. Na droging dient de binnenkant geheel afgewerkt te worden door middel van een
waterdichtingsproduct zoals THOROSEAL FC (producent THORO NV, Mol, België - leverancier voor
Nederland: THORO Nederland, Leusden). De ondergrond dient schoon en stofvrij te zijn. De uitvoering
dient te geschieden volgens de voorschriften behorende bij het waterdichtingsproduct.
p. Vrijwel alle olieafscheiders zijn aan de uitlaatzijde voorzien van een vlotter. Het drijverlichaam van de
vlotter moet gedurende het opnieuw afvullen van de installatie uit de vlotterkooi worden gehaald, om te
voorkomen dat het drijverlichaam zich op de vlotterzitting van het uitlaatgarnituur vast zuigt (NOOIT de
inhoud uit het drijverlichaam verwijderen). Het drijverlichaam dient zichtbaar drijvend in de kooi te
worden herplaatst. Controleer voor herplaatsing of de vlotter schoon en ontdaan is van eventuele
vervuiling. Indien het een integrale olieafscheider betreft dient het slibvangcompartiment en het
olieafscheidingscompartiment gelijkmatig en rechtevenredig te worden afgevuld met schoon water. Het
afvullen is klaar wanneer het water door de uitlaat weg stroomt. De installatie is dan bedrijfsklaar.
wijzigingen voorbehouden – alle rechten voorbehouden
ESEP Milieutechniek B.V. | NL: postbus 10069
| BE:
6000 GB Weert
postbus 7
3945 Ham
T: +31 495 543 430
F: +31 495 532 135
T: +32 11 241 649
F: +32 11 2426 30
7 van 14
info@esep.nl
www.esep.nl