14. Trackingmodus
•
Hiermede wordt alleen de relatieve hoogtepositie van de trackingmodus op "0"
teruggezet, echter niet de absolute hoogtepositie (zie hoofdstuk 13).
Hoogtemeting voor trackingmodus starten/beëindigen
•
Start een meetproces op door kort op de toets „ST./STP." [S/S] te drukken. De
aanduiding "TRK" gaat knipperen.
•
Beëindig het meetproces door kort op de toets „ST./STP." [S/S] te drukken.
Maximale of minimale hoogte weergeven
•
Druk herhaaldelijk kort op de toets „RESET" [R], om over te schakelen tussen de
weergave van de actuele relatieve hoogte (hoogteverschil tot het startpunt), de maximale
en minimale hoogte.
•
Het omschakelen is uiteraard ook dan mogelijk als de hoogtemeting van de
trackingmodus loopt (aanduiding "TRK" knippert).
In de trackingmodus kan het mobiele
weerstation vanaf een startpunt telkens de
bereikte maximale of minimale hoogtepositie
weergeven.
Op het startpunt van bijv. een wandeltocht,
moet de weergave op "0" staan. Op het
einde van de wandeltocht kunt u de
maximale en minimale hoogte (relatieve
hoogte tot het startpunt) bekijken.
Kiezen van de trackingsmodus
•
Als zich het mobiele weerstation in de
tijd-/datummodus bevindt, drukt u
herhaaldelijk op de toets "ALT/BARO"
[A/B], totdat de trackingmodus "TRK"
geselecteerd is (zie hoofdstuk 8).
Relatieve hoogtepositie terugzetten op
"0"
•
Houdt de toets „RESET" [R] circa 2
seconden ingedrukt totdat de weergave
in het onderste gebied op het display op
„0" wisselt.
16