Rittal railkoperbuig- en ponsinrichting stationair CW 120-S
Sluit vervolgens de voedingskabel van de voetschakelaar op de 4-polige aan-
sluiting aan (15).
Vervang vóór het eerste gebruik beslist de afdichtingsplug (zwart) van de re-
servoiropening door de luchtdoorlatende ontluchtingsplug (oranje). Hierdoor
kan er tijdens de werkzaamheden lucht in het oliereservoir stromen.
Afb. 3:
Vervangen van de afdichtingsplug resp. ontluchtingsplug (weergave ter illustratie)
Opmerking:
De afdichtingsplug moet bij later transport van het apparaat weer in
de opening van het reservoir worden geschroefd om het uittreden
van hydraulische olie te voorkomen.
Schroef de afdichtingsplug in de schroefschacht aan de voorzijde
van de elektrohydraulische pomp. Zo is de plug altijd binnen
handbereik wanneer u deze nodig heeft.
Opmerking:
Neem de informatie in de bedieningshandleiding van de elektrohy-
draulische pomp in acht!
Zet de netschakelaar van de hydraulische pomp in stand "I" om de pomp in de
Stand-by-modus te schakelen.
Waarschuwing!
Zou er tijdens het werken met het apparaat een gevaarlijke
situatie ontstaan, stop dan onmiddellijk alle potentieel ge-
vaarlijke bewegingen van het apparaat.
Druk in een noodsituatie op de rode noodschakelaar (1) op
het apparaat om de bewerking te stoppen!
Trap als alternatief de voetschakelaar verder dan het eer-
ste drukpunt in. Dit zorgt ook dat de bewerking direct
wordt gestopt.
Na het activeren van een noodstop:
Verdraai de noodschakelaar iets, zodat deze weer terugspringt naar de uit-
gangspositie.
De pomp keert terug naar de Stand-by-modus. Door vervolgens het voetpe-
daal te bedienen kan de pomp weer worden geactiveerd.
Werd de noodstop via het voetpedaal geactiveerd, schakel het voetpedaal dan
weer vrij door op het blauwe siliconenkapje aan de zijkant van het pedaal te
drukken (zie afb. 4).
Opmerking:
De elektrohydraulische pomp is uitgerust met een noodstroomcir-
cuit. Dit circuit wordt via de noodschakelaar van het aangesloten
apparaat geactiveerd, waardoor de motor onmiddellijk wordt uitge-
schakeld en het geïntegreerde magneetventiel wordt gedeacti-
veerd.
8 Inbedrijfstelling
Technische wijzigingen voorbehouden
NL
11