Displayinformatie
8. Aangeven van de opgeslagen referentiewaarde
9. Batterijcontrole
10. Lopende metingen
11. Maateenheid ° F (Fahrenheit)
12. Maateenheid °C (Celsius)
13. Actuele meetwaarde
14. Keuze van het toegestane temperatuurverschil
bij referentiemeting
Inschakelen
Druk om de thermometer in te schakelen even op
•
de meettoets (3).
De display (4) schakelt in en u hoort een korte
•
signaaltoon.
Dan is de thermometer bedrijfsklaar.
•
Uitschakelen
Druk om uit te schakelen de toets ° F/° C-SET(5)
•
en houd die ca. 4-5 sec. ingedrukt.
De display (4) verdwijnt en u hoort twee korte
•
signaaltonen.
Als het display niet wordt gebruikt schakelt de
•
achtergrondbelichting van de display na 15 sec.
uit, na nog eens 45 sec. schakelt de thermometer
automatisch uit.
Het vastleggen van de maateenheid
(° F of ° C)
Na het inschakelen van de thermometer wordt in de
display automatisch „° C" (° Celsius") aangegeven.
Om naar „° Fahrenheit" (° F) over te schakelen de
•
toets ° F/° C-SET (5) indrukken.
Door opnieuw op de toets °F/° C-SET (5) te
•
drukken schakelt u weer over op °Celsius (° C)
Het meten van de temperatuur
Schakel de thermometer in door op de meettoets
•
(3) te drukken en richt de laserpunt zo loodrecht
mogelijk op het te meten object.
Tijdens het meten verschijnt in de display de
•
mededeling „SCAN".
Na het loslaten van de meettoets (3) wordt de als
•
laatste gemeten temperatuur aangegeven.
De aangegeven temperatuur is de
•
doorsneetemperatuur van het gemeten
oppervlak. Door de kegelvormige uitbreiding van
de infraroodstraal verandert de omvang van het
meetoppervlak (S) in verhouding 8:1 tot de
meetafstand (D). Voorbeeld: bij een afstand van
80 cm tot het meetobject heeft het
meetoppervlak een doorsnee van 10 cm.
Let erop dat het meetobject groter moet zijn dan
•
het meetoppervlak. Kies daarom altijd een zo
gering mogelijke afstand van de thermometer tot
het meetobject.
Meet niet dwars door transparante objecten als
•
glas, kunststof enz..
Temperatuurafwijking meten
Met de thermometer kunnen temperatuurafwijkingen
tussen een opgeslagen referentiewaarde en een
gemeten temperatuur worden vastgesteld. Bij het
over- resp. onderschrijden van de referentiewaarde
met meer dan de ingestelde toegestane afwijking
volgt een optisch en akoestisch signaal.
a) Referentiewaarde opslaan
Druk op de meettoets (3) en richt het laserpunt
•
op het meetpunt, waarvan de temperatuur als
referentiewaarde moet worden opgeslagen.
Druk bij gehalten meettoets (3) de toets „° F/°C-
•
SET" (5), om de aangegeven waarde op te slaan.
In de display verschijnt de gemeten waarde
•
naast de mededeling „REF"(8).
b) Het vastleggen van de toegestane afwijking
Druk de toets „>" of „<" (6), terwijl de opgeslagen
•
referentiewaarde in de display wordt
aangegeven.
De pijl (14) aan de onderste rand van de display
•
laat de toegestane afwijking zien.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
•
0,5° C 3,0° C 5,5° C
OFF
1,0° F
c) Het meten van de afwijking van de
referentiewaarde
Druk de meettoets (3) en beweeg het laserpunt
•
langzaam en gelijkmatig over het meetobject.
De temperatuur wordt permanent gemeten. Bij
•
het over- resp. onderschrijden van de
opgeslagen referentiewaarde via de gekozen
toegestane afwijking krijgt u het volgende
optische en akoestische signaal te horen:
kleur
signaalsnelheid
display
rood
snel
groen
-
blauw
langzaam
5,0° F
10° F
beoordeling
De bovenste
temperatuurdrempel is
overschreden
Binnen de toegestane
afwijking
De laagste
temperatuurdrempel is
onderschreden