De schakelklok vergelijkt de in regelmatige tijdsintervallen gemeten helderheidswaarde met de ingestelde
in- en uitschakeldrempel.
Als de ingestelde helderheidswaarde tot onder de ingestelde schakeldrempel daalt, schakelt de schakelklok
de aangesloten lichtbronnen in. Als de ingestelde helderheidswaarde tot boven de ingestelde schakeldrem-
pel stijgt, schakelt de schakelklok de aangesloten lichtbronnen uit.
De schakeldrempels kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld tussen 1 lx en 100 klx.