4
MONTAGE
4.2 HET UITVOEREN VAN DE MONTAGE
5
Ä
Bepaal de positie van de ballastdragers:
•
Als ballasten niet nodig is, kies dan de stan-
daardpositie A.
•
Voor het ballasten met stoeptegels en bakstenen, kiest
u de standaardpositie A.
•
Bij een hoge ballast met dwarsliggende ballaststenen
kiest u positie B.
A
B
LET OP! Schade aan de ballastdragers!
Ä
Gebruik vanaf een ballast van meer dan 125 kg
4 ballastdragers, waarbij de ballaststenen
gelijkmatig op de binnen- en buitenballastdragers
worden gelegd.
6
Ä
Hang de ballastdragers links en rechts van de
middensteunen op de juiste plaats in de grondpro-
fielen.
Ä
Begin met het bevestigen van de ballastdrager in de smalle
groef.
Ä
Zorg ervoor dat de ballastdragers volledig in de inkepingen
van het grondprofiel grijpen.
breit
schmal
18
18
INSTALLATIE- EN GEBRUIKSHANDLEIDING MONTAGESYSTEEM VOOR PLATTE DAKEN Q.FLAT-G5 - Q CELLS
LET OP!
Voor een beter onderscheid zijn de ballastdragers
voor 60-celpanelen gemarkeerd met een inkeping,
en de ballastdragers en grondprofielen voor
120-halfcel zonnepanelen G6 / G8 gemarkeerd
met het getal 1.
Ä
Controleer of de juiste ballastdragers zijn geleverd.
7
Ä
Leg het volgende grondprofiel parallel en in lijn
met de eerste twee grondprofielen.
Ä
Haak de ballastdrager in de grondprofielen, zoals beschreven
in stap 5 en 6, en sluit de ballastdrager aan op de grond-
profielen.
•
Het grondprofiel is aan beide zijden voorzien van
ballastdragers.
8
Ä
Herhaal stap 7 tot de rijlengte is bereikt volgens
het projectrapport.
Ä
Lijn de grondprofielseries op het dak uit met behulp van het
projectrapport.
Ä
Minimum afstanden tot de rand van het dak in acht nemen.
Hulpmiddelen, gereedschap: Projectrapport, bezettingsplan
4
MONTAGE
4.2 HET UITVOEREN VAN DE MONTAGE
9
Ä
Monteer en richt de resterende grondprofielen
en ballastdragers op dezelfde manier in tot de
geplande veldgrootte is bereikt.
Hulpmiddelen, gereedschap: Projectrapport, bezettingsplan
LET OP!
•
De afstanden tussen de grondprofielrijen
worden in het projectrapport gedefinieerd,
maar moeten minstens 5 mm bedragen.
•
Bij gebruik van grondprofielverbinders bedraagt de
afstand tussen de grondprofielrijen precies 242 mm.
10
Montage met grondprofielverbinders:
Ä
Grondprofielrijen met een verticale afstand van
242 mm tot elkaar uitlijnen.
Ä
Plaats de grondprofielverbinder op beide grondprofielen.
Ä
Controleer of de gaten in de grondprofielverbinder over-
eenkomen met de gaten in het grondprofiel.
INSTALLATIE- EN GEBRUIKSHANDLEIDING MONTAGESYSTEEM VOOR PLATTE DAKEN Q.FLAT-G5 - Q CELLS
11
Ä
Schroeven door de gaten duwen en met
dopmoeren vastzetten (aanhaalmoment: 6 Nm).
Ä
Verbind de overige grondprofielen op dezelfde manier.
LET OP!
•
Dopmoeren draaien vast op de schroeven,
niet op de grondprofielen en grondprofielver-
binders.
•
De schroeven compenseren de thermische uitzetting
en blijven daardoor beweeglijk.
Optionele potentiaalvereffening:
•
In de grondprofielen en ballastdragers van de
Q.FLAT-G5 zijn klinknagelmoeren aangebracht
die dienen voor de potentiaalvereffening.
•
Hiervoor worden de grondprofielen en ballastdragers
via potentiaalvereffeningskabels met elkaar verbonden.
•
Het is ook mogelijk om het te integreren in een
bliksembeveiligingssysteem.
19
19