Functienaam
Bereik bewegingsdetectie
R Selecteer de afstand (gebied) voor de bewegingsdetectie.
Configuratie
1. Raak de delen aan waar u geen detectie wilt. Deze delen krijgen een
2. Raak [Configureren] aan.
Opname vóór detectie
<1 seconde vóór>, 2 seconden vóór
R Hiermee bepaalt u wanneer de opname moet starten: 1 of 2 seconden voordat de sensor
Sensoren controleren
Warmtesensor, Bewegingsdetectie, Externe sensor
R U kunt de werking van elke sensor controleren bij het instellen van de camera of op elk ander
Opnametest
R Hiermee controleert u of de beelden goed zijn opgenomen vóór en na activering van een
Externe sensor
<Maak contact>, Breekcontact
R Wanneer u in de handel verkrijgbare externe sensoren gebruikt, selecteer dan het type con-
*1 Wanneer [Omschakelen dag/nacht] is ingesteld op [Timer], wordt de geconfigureerde tijdsduur weergegeven boven de
knoppen voor [Alleen 's nachts] en [Alleen overdag].
Itemnaam: Scherminstellingen
Functienaam
Helderheid
-3, -2, -1, <0>, +1, +2, +3
R Hiermee regelt u de helderheid van de camera bij. (Hoe hoger de helderheid, hoe lichter het
Tegenlichtcompensatie
Aan, <Uit>
R Wanneer [Aan] is geselecteerd, wordt het tegenlicht gecompenseerd. Afhankelijk van de
Automatische verlichting
Wanneer de sensor wordt geactiveerd: Inschakelen, <Alleen in donker>, Uitschakelen
Tijdens monitoring: Inschakelen, <Alleen in donker>, Uitschakelen
Onregelmatige kleuren
Aan, <Uit>
voorkomen
R Meestal staat deze instelling op [Uit]. Zet deze instelling alleen op [Aan] als de camerabeelden
Itemnaam: Instellingen geluid
Functienaam
Geluid activeren sensor
Type geluid: <Geluid a>, Geluid b, Geluid c
Volume: <Hard>, Normaal, Zacht, Dempen
R Hiermee selecteert u het type en het volume van het geluid dat de camera maakt wanneer
Instelling en andere informatie
–
Door de delen waar u geen detectie wilt op X te zetten kunt u het detectiegebied verfijnen.
X. (U verwijdert het X door de delen opnieuw aan te raken.)
wordt geactiveerd.
Zie pagina 23 voor informatie over het opname-interval en de opname die wordt gemaakt
wanneer een sensor iets detecteert.
gewenst moment.
–
Selecteer het type sensor dat u wilt controleren, zorg ervoor dat de sensor wordt geac-
tiveerd en controleer of een correcte detectie heeft plaatsgevonden. (Zie de Installatie-
handleiding van de camera voor informatie over het controleren van de sensoren.)
sensor. (Zie de Installatiehandleiding van de camera voor meer informatie.)
tacten dat de sensor gebruikt.
–
Selecteer het type contact voor de externe sensor die wordt gebruikt en de functie ervan.
Instelling en andere informatie
beeld.)
–
Regel dit bij wanneer de beelden erg donker of licht zijn.
achtergrond van het onderwerp werkt de tegenlichtcompensatie mogelijk niet goed.
onregelmatige kleuren vertonen. (Met [Aan] kan de beeldkwaliteit afnemen in het donker.)
Instelling en andere informatie
een sensor iets detecteert.
6. Een camera gebruiken
27