Gebruikershandleiding infiltratie- en regenwaterputten
d.
De infiltratieput dient rondom in grof materiaal zoals grind of bouwpuin gestort te worden. De
regenwaterput dient rondom in gestabiliseerd zand te worden geplaatst. Bij het aanvullen van de
bouwput ten behoeve van de regenwaterput dient men laagsgewijs zand aan te brengen met een
maximale laagdikte van ca. 50 cm. Deze laag dient vervolgens mechanisch verdicht te worden alvorens
men de volgende laag aanbrengt. Dit aanvullen van de bouwput kan gebeuren tot net onder de aan- en
afvoerleidingen. Zie figuur 1 en 2 voor een principetekening van de infiltratie- en regenwaterput.
e.
Het regenwaterafvoersysteem dient voorzien te zijn van blad- en vuilvangers. Dit om te voorkomen dat
de infiltratie- en regenwaterput dichtslibt met vuil uit de dakgoten of het terrein.
f.
De infiltratieput dient omhuld te worden met geotextiel. Dit geotextiel zorgt ervoor dat bodemzand niet
in de put komt en daarmee de werking negatief beïnvloedt.
g.
Indien er geconstateerd is dat er in de infiltratie- en regenwaterput voorwerpen liggen die mogelijke
schade kunnen veroorzaken, dienen deze vóór de ingebruikname verwijderd te worden.
h.
De infiltratie- en regenwaterput dient zo dicht mogelijk bij de lozingstoestellen waterpas te worden
geplaatst, maar zodanig dat de installatie voor het verrichten van onderhoud goed bereikbaar is.
i.
In de situatie, waarin het afvalwater moet worden opgepompt, moet de pompinstallatie altijd achter de
regenwaterput of infiltratieput worden geïnstalleerd.
j.
Toevoerleidingen naar de installatie moeten leeglopen, (afschot minimaal 0,5%) en de afvoeren dienen
indien aanwezig voorzien te zijn van een waterslot. De leidingen dienen goed ontlucht te zijn; in de
installatie is geen stank/waterslot aanwezig. Om bij korte verbindingsleidingen de kans op breuk te
voorkomen is het noodzakelijk dat de verbindingen flexibel zijn.
k.
De leidingen dienen ontlucht te worden door in diverse punten in de leiding een ontluchtingsleiding te
monteren welke direct in open verbinding staat met de omgeving (zie figuur 1). Tussen het laatste
lozingstoestel en de infiltratie- en regenwaterput dient er zeker een ontluchtingsleiding gemonteerd te
worden. De ontluchtingsleidingen dienen uit te monden daar waar er geen hinder zal zijn van
stankoverlast, bijv. op het dak. De diameter van deze ontluchtingen dienen gelijk te zijn aan de diameter
van de standleiding. De ontluchting voorkomt tevens ongecontroleerd leegzuigen van de infiltratie- en
regenwaterput door hevelwerking.
l.
Het is zeer aan te bevelen om een overstort te voorzien naar het rioolstelsel of oppervlaktewater om bij
extreme regenbuien waarbij de maximale berging van de infiltratieput wordt bereikt toch het water te
kunnen afvoeren.
Controleer altijd of de deksel(s) goed afsluiten, om ongevallen uit te sluiten.
Onjuiste installatie beïnvloedt de werking van de infiltratie- en regenwaterput nadelig. Indien de producten niet
volgens hoofdstuk 5 "plaatsing en installatie" van dit document zijn geïnstalleerd en/of voor andere
doeleinden gebruikt zijn, dan vervalt de garantie (zie ook: Algemene betalings- en leveringsvoorwaarden van
ESEP Milieutechniek BV).
wijzigingen voorbehouden – alle rechten voorbehouden
ESEP Milieutechniek B.V. | NL: postbus 10069
| BE:
6000 GB Weert
postbus 7
3945 Ham
T: +31 495 543 430
F: +31 495 532 135
T: +32 11 241 649
F: +32 11 2426 30
6 van 11
info@esep.nl
www.esep.nl