Condensatiesensor
i Het sensorvlak kan bij contact met agressieve middelen (bijv. spoelloog, waswaterloog en
zuurhoudend condenswater van hoogrendementsketels) worden beschadigd. Het sensor-
vlak (3) na elk alarm controleren. Bij duidelijke corrosieschade het apparaat vervangen.
Reinigingsinstructies
Verontreinigingen op het sensorvlak kunnen de sensorfunctie beïnvloeden.
Eenmaal nat geworden verontreinigingen kunnen de vochtigheid opslaan, zodat meldingen lan-
gere tijd aanwezig blijven, zoals condensatie.
4 Informatie voor elektromonteurs
4.1 Montage en elektrische aansluiting
Montageplaats kiezen
De montageplaats moet de plaats zijn waarop condensatie met de grootste waarschijnlijkheid
zal ontstaan. Dat kan de koudste plaats binnen een leidingcircuit zijn.
Voor de goede werking moet het sensorvlak (5) zijn geventileerd, zodat het condensaat zich op
het sensorvlak kan ophopen.
Bij montage in de buurt van mengkleppen moet het apparaat op de koudere aanvoerleiding
worden geplaatst.
Dauwsensor monteren
(6) Leiding
(7) Kabelbinder
(8) Warmtegeleidingspad
o
Oppervlak van de leiding evt. reinigen. Aanwezige verfresten verwijderen.
o
Beschermfolie van de meegeleverde warmtegeleidingspad aftrekken.
o
Zelfklevend warmtegeleidingspad in de uitsparing voor het warmtegeleidingspad (4) plaat-
sen en licht aandrukken.
Warmtegeleidingspad hecht in de uitsparing aan de onderkant van het apparaat.
o
Apparaat met de onderkant direct op de te bewaking leiding leggen.
o
Apparaat met de meegeleverde kabelbinders (7) aan leiding bevestigen.
o
Aansluitkabel bevestigen.
82595903
j0082595903
Afbeelding 2: Montage met kabelbinders op leiding
2/3
25.10.2016